Authors: Candace Bushnell
Het is zelfs zo dat Hubert, tot aan het moment dat ik mijn jawoord gaf, niet honderd procent zeker wist of ik wel met hem zou trouwen. Je hebt zijn gezicht op de foto's van ons trouwen gezien. Die gelukkige blik toen we uit de kerk kwamen.
O ja, nog één ding. Denk nooit dat je man, of iemand aan wie hij je introduceert, meer voorstelt dan jij. Het feit dat je man prins is wil nog niet zeggen dat hij meer voorstelt dan jij. Ook al leer je een man kennen die zojuist de Nobelprijs heeft gewonnen, je moet je realiseren dat hij niet meer is dan jij, of beter ontwikkeld. Ik ben altijd de mening toegedaan geweest dat ik voor niemand onderdoe, wat diegene ook heeft gepresteerd, of hoeveel hits hij ook op zijn naam heeft staan, of hoe hard hij ook beweert te hebben gewerkt. Tanner zei ooit tegen me dat ik geen gevoel voor verhoudingen had omdat ik niet één en al bewondering was voor zijn carrière, waarna ik er ter plekke een punt achter heb gezet. Zo zit het leven gewoon niet in elkaar, snap je?
Ik voel me weer wat beter. Ik denk dat ik nu wel kan slapen.
Ik ben in de war.
Vanwege iets onbenulligs, eigenlijk.
Even terug naar een jaar geleden, toen Hubert en ik net getrouwd waren.
Ik vroeg hem geld om kleren te kopen.
'Ik begrijp het niet,' zei hij.
'Hubert,' zei ik, 'ik heb geen kleren.'
'Wat hangt er dan allemaal in je kast?'
'Ik moet nieuwe kleren hebben,' zei ik, terwijl de tranen opwelden in mijn buitenste ooghoeken. Het was de eerste keer dat mijn man me openlijk iets weigerde, het bewijs dat hij niet meer van me hield.
'Ik heb nooit gezien dat mijn vader mijn moeder geld voor kleren gaf.'
'Zij had een toelage,' zei ik, zonder te weten of dat wel zo was, en daarnaast in de wetenschap dat het een zeer riskante opmerking was, aangezien Hubert het wel eens als kritiek op zijn moeder zou kunnen opvatten, wat ook het geval bleek.
'Wat wil jij over mijn moeder beweren?'
'Niets.'
'Waarom ben je dan over haar begonnen?'
'Ik ben niet over haar begonnen. Dat deed jij.'
'Jij begon erover. Jij zei: "Zij had een toelage." Heb je dat gezegd of niet?'
'Jaaa-haaa, maar - ach, val toch dood,' zei ik zwakjes en stormde huilend de slaapkamer in. Hij kwam niet meteen
achter me aan, zoals anders, en toen hij ten langen leste toch kwam deed hij net alsof hij een stropdas uit de kast moest pakken.
'Hubert,' zei ik geduldig, 'ik heb kleren nodig.'
'Ik wil niet hebben dat er een hele horde journalisten achter mijn vrouw aan zit en dat ze schrijven hoeveel geld mijn vrouw verkwist aan kleren. Wil jij dat soms wel? Wil je de risee van de kranten worden?'
'Neeeeeee,' snikte ik, omdat ik geen zin had uit te leggen dat ik al lang hard op weg was de risee van de kranten te worden, dus wat deed het er allemaal nog toe? Ik zat te wiegen op het bed en snikte en jammerde alsof mijn hart brak - wat ook zo was - en dacht: Wat moet ik nou? Wat is de bedoeling dat ik nu doe?
En nú - haha - zit ik hier, omgeven door vreemde, nieuwe kleren. Met andere woorden, alles wat ik het afgelopen jaar heb gedaan heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat ik mijn zin heb gekregen. Wat erop neerkomt dat ik dezelfde eenvoudige zwart-witte pakjes ben blijven dragen die ik ook al voor mijn huwelijk droeg, tot een of andere moderedactrice schreef: 'Kan iemand misschien eens iets nieuws kopen voor deze prinses?' Waar ik Hubert niet op hoefde te attenderen, aangezien het in het lifestyle-katern van The New York Times stond, het katern dat hij op zondag als eerste leest. Geloof het of niet - ik kon het zelf ook niet geloven, toen ik hem pas kende: dat, plus het feit dat hij heimelijk alle roddelrubrieken leest om te kijken of zijn naam genoemd wordt. Wat ze ook schrijven, hij zegt er nooit iets over - zijn gezicht blijft altijd in de plooi, alsof het iemand anders betreft, iemand die hij niet kent.
Maar toch heeft het iets kwetsends. Alsof Hubert in het eerste jaar van ons huwelijk geen geld aan mij wilde besteden omdat hij nog niet wist of hij me zou houden.
Ik zou zo graag willen dat we hier open en eerlijk over konden praten. Ik geloofde oprecht, toen we net getrouwd waren, dat we over alles open en eerlijk zouden kunnen praten, maar het tegenovergestelde bleek waar: We zijn als twee mensen die ieder op hun eigen eilandje leven, met enkel een draad en twee blikjes als communicatiemiddel.
En dus moet ik doen alsof ik enigszins ontstemd ben over dit alles. Met name omdat DW achter dit alles zit, ook achter het korte kapsel. Ik heb kort, witblond haar, en als ik in de spiegel kijk herken ik mezelf nauwelijks. Het maakt deel uit van hun plan om mij uit te vagen en opnieuw te beginnen.
Waar mijn man helemaal vóór is.
'Ik ben van de partij,' zei hij - Gatver, ik haat die uitdrukking. Zo op en top de Amerikaanse bedrijfscultuur, waar Hubert zo graag deel van wil uitmaken terwijl dat bepaald niet het geval is. -'Ik ben van de partij. Het zal je goeddoen.'
'Straks wil je zeker ook nog dat ik ga s p o RT E N ,' zei ik.
'Sport is goed voor je.'
Waarop ik tegen hem zei dat het erg lastig is om te sporten als je onder de pillen zit en nauwelijks nog je hand naar je mond kunt brengen.
Toen ik dat zei, antwoordde hij - waarmee hij mijn achterdocht wekte - 'Er is geen enkele reden om je hand naar je mond te brengen, tenzij je er eten in stopt.'
Waarop ik heel gevat antwoordde: 'Nou, toevallig gaat je hand ook naar je mond om lippenstift op te brengen.' Daarmee had ik hem weer even de mond gesnoerd.
Dit gesprek vond gisterochtend plaats, terwijl ik nog in bed lag, en halverwege begint de bel van ons appartement onophoudelijk te rinkelen. Ik druk een paar kussens over mijn hoofd, maar het helpt niet. Hubert gaat naar beneden, komt weer terug en zegt: 'Sta op. DW is er.' In plaats van te blijven om mij te troosten, gaat hij weer naar beneden en zet nog een pot koffie, alsof hij een heel gewoon iemand is - daar gaat hij nog prat op ook - iets wat ik echt alleen maar als een toneelstukje kan zien.
Ik hoor beneden allerlei rumoer en stemmen. Hubert roept: "Vooruit, slaapkop, kom eens naar beneden.' En dan de stem van DW: 'Opstaan! Opstaan, luiwammes!' Mij rest niets anders dan me met mijn gedrogeerde en vermoeide lijf uit mijn lekker warme bed te slepen. Ik ga meteen naar beneden - niet via de badkamer - met mijn haar nog in de war en gekleed in een zijden negligé met spaghettibandjes, die helemaal gekreukeld is en waar kleine vlekjes op zitten omdat ik er eerlijk gezegd al vier dagen in rondloop.
Net op het moment dat ik de keuken binnenkom, hoor ik DW zeggen: 'Hubert, je wordt met de dag knapper', waardoor ik bijna ontplof, want wat denkt DW wel om zich te gedragen als Scarlett O'Hara in Gone With the Wind*.
Hubert draagt een grijs pak met een wit katoenen overhemd en een gele stropdas, en waarschijnlijk is hij, tenzij je met hem getrouwd bent, een adembenemende verschijning, zoals hij daar grote mokken koffie staat in te schenken, en met een glimlach om zijn lippen vertelt over een film die hij heeft gezien, The Seventh Sense.
'Waarom heb ik die film niet gezien?' vraag ik.
Hij trekt me naar zich toe en slaat een arm om me heen. 'Omdat je niet lekker was. Weet je nog?'
'Dat was helemaal niet zo. Ik deed alleen maar alsof ik niet lekker was omdat ik een hekel heb aan bioscopen.'
'Dat is waar,' zegt hij, tegen mij en niet tegen DW, wat me wel een soort van goed gevoel geeft. 'Jij denkt dat bioscopen vergeven zijn van ziektekiemen.'
'Ziektekiemen en zieke mensen,' zeg ik.
'Een echte prinses,' zegt DW. 'Ik heb altijd tegen haar gezegd dat als ze niet met jou zou trouwen, de enige met wie ze dan nog zou kunnen trouwen prins Charles was.'
'Dan was ik nu dood geweest,' zeg ik.
'Dat zou echt een tragedie zijn. Niet alleen voor Hubert, maar voor de hele wereld,' zegt DW op zalvende toon.
'Ik zou best dood willen zijn. Dat lijkt me helemaal niet erg,' zeg ik, en ik zie hoe Hubert en DW elkaar veelbetekenend aankijken. 'Bovendien,' - en schenk mezelf een kop koffie in, al is koffie een van de VEERTIG MILJOEN dingen op deze wereld waarvan ik OVER MIJN NEK ga - 'als ik niet met Hubert zou zijn getrouwd, was ik wel met een filmster getrouwd.' Ik geef mijn koffie aan DW. 'Proef eens.'
'Waarom?' vraagt hij.
'Doe het nou maar.'
DW en Hubert wisselen weer een veelbetekenende blik.
'Het is koffie,' zegt hij, en geeft het me terug.
'Dank je,' zeg ik, en nip er voorzichtig aan. 'Ik wilde alleen even zeker weten of ik niet word vergiftigd.'
Mijn arme, arme echtgenoot. Hij heeft het Europese meisje aan de kant gezet en er iets veel ergers voor in de plaats gekregen - iets waar hij maar niet te lang bij stil moet staan.
'Maar dan zou je niet gelukkig zijn geworden,' zegt Hubert, die weer een blik wisselt met DW, 'want een filmster zou nooit zoveel van je houden als ik.'
'Ach,' zeg ik, 'aangezien jij helemaal niet van me houdt, zou het weinig uitmaken.'
'Kom, kom,'zegt DW.
'Wat weet jij ervan?' vraag ik hatelijk. Ik kijk naar Hubert en zie dat die gesloten blik over zijn gezicht is getrokken. Alweer. Voor de duizendste keer.
Hij gooit de rest van zijn koffie in de gootsteen en spoelt zijn mok om. 'Het wordt tijd om te gaan.'
'Hij moet altijd naar dat stomme kantoor van hem,' zeg ik achteloos.
'Studio,' zegt DW. 'Als iemand executive producer is van een succesvolle talkshow bij een van de grote televisiestations, gaat hij naar een studio.'
Hubert geeft me een kus op mijn voorhoofd. 'Dag, kleintje,' zegt hij. 'Veel plezier samen.'
Ik kijk DW aan met een onheilspellende blik.
'Niet doen,' zegt hij. 'Geen domme dingen zeggen. Zeker niet na die volstrekt overbodige aanstellerij van daarnet.'
Mijn arme echtgenoot.
Ik storm de woonkamer in en pak Mr Smith op, die rond de bank loopt te snuffelen, en storm vervolgens naar de voordeur, langs de keuken waar DW zit, die me ziet en roept: 'Blijf uit m'n buurt met die beagle!' Ik stuif de trap af met Mr Smith, die geen idee heeft wat hem overkomt, nog altijd in mijn armen, en ren Prince Street op, waar Hubert net in de limousine is gestapt - hij heeft waarschijnlijk gezegd dat hij geen prijs stelt op een limousine, maar Het Televisiestation wilde natuurlijk van geen wijken weten. Ik klop op het raampje en Hubert laat het glas zakken. Hij kijkt me aan met een blik van: O God daar staat mijn krankzinnige vrouw blootsvoets in een gekreukeld negligé op straat, met een hond in haar armen, en hij zegt (heel vriendelijk) 'Ja?'
En ik zeg: 'Je bent vergeten Mr Smith gedag te zeggen.'
Hij zegt: 'Dag, Mr Smith', en buigt zich door het raampje om een kus op Mr Smith's snuit te drukken. Het is allemaal zo schattig, en ik denk dat ik de komende uren misschien wel door zal weten te komen, tot ik achter me het overbekende klik, klik, klik hoor, en als ik me omdraai zie ik een fotograaf in complete oorlogsuitrusting, die staat te knippen en 'Smile !' roept. De limousine rijdt weg en ik houd Mr Smith - die inmiddels driftig spartelt - voor mijn gezicht en ren als een gek over Prince Street, totdat ik uiteindelijk mijn toevlucht zoek in een kiosk.
Op dat moment waagt de eigenaar van de zaak met de veel te dure sigaretten het om te zeggen: 'Geen honden! Geen honden in de zaak.' Hij begint met zijn armen te maaien alsof hij wordt belaagd door een hele kolonie vlooien.
Ik sta op het punt hem allerlei verwensingen toe te slingeren - en heb mijn mond zelfs al open om van wal te steken - als ik HET in het oog krijg: de cover van de Star, met foto's van enkele actrices... en van MIJ, met mijn mond open, in een slobberbroek en een mouwloos T-shirt, mijn handen in mijn zij. De foto is een paar maanden eerder genomen, tijdens een beroemdheden-basketbalwedstrijd, waar ik van Hubert niet alleen naartoe moest, maar waar ik zelfs aan moest déélnemen - wat uiteindelijk in mijn voordeel heeft uitgepakt, aangezien ik belabberd speelde maar evengoed volkomen gestrest was door alle spanning die het wedstrijdelement met zich meebracht, en Hubert na afloop zei dat ik nooit meer iets dergelijks hoefde te doen. Het onderschrift luidde: Prinses Cecelia, 1 meter 77,53 kilo. En dit samenraapsel van leugens werd bekroond met de kop: HONGERT ZE ZICHZELF UIT? Waar ik echt woest om kan worden aangezien ik die dag twee hotdogs had gegeten. Ik pak Mr Smith en de Star en ren de straat over, storm de trap op en zwaai de deur van de loft open. DW zit op zijn dooie gemak in de woonkamer een kop koffie te drinken en laat zijn blik over de foto's in de New York glijden. Ik plof op een stoel, als een gek hyperventilerend.
'Cecelia, toe,' zegt hij. Hij kijkt op zijn horloge. 'Het is drieënveertig minuten over acht. Wordt het niet eens tijd om je aan te kleden?'
Ik weet echt niet wat ik daar op moet zeggen, dus laat ik me op de grond zakken, schokkend en wel, mijn handen grijpen naar mijn keel, totdat DW een glas water in mijn gezicht gooit.
Terwijl ik de stad in rijd, met een zonnebril op en een sjaaltje om mijn hoofd en met Mr Smith in mijn armen, voel ik de doffe zwaarte van een depressie, alsof iemand een plank met daarop blokken cement op mijn lijf heeft gezet. In deze toestand ben ik nauwelijks in staat me te bewegen, kost het me moeite om ook maar de geringste beweging te maken - zoals een sigaret aansteken - en soms, aangezien ik zo vaak in mijn eentje in het appartement ben, zit ik uur na uur voor me uit te staren, de ene keer op de trap, een andere keer op de vloer in de keuken. Niemand mag weten hoe erg het is, dus soms lieg ik en zeg: O, ik heb de hele dag tijdschriften zitten lezen of allerlei klusjes gedaan, zoals een klosje garen halen bij de stomerij, maar ik zit ook heel vaak zonder er echt bij stil te staan met een oude ballpoint 'help me help me' in mijn handpalm te krassen, maar dat heb ik er aan het eind van de dag altijd weer afgeboend. Mijn gedachten volgen onveranderlijk hetzelfde spoor, als een elektrisch treintje dat heen en weer rijdt, keer op keer: Iedereen haat me en lacht me al dan niet achter mijn rug om uit, in afwachting van het moment dat ik het zal verkloten, dat ik een stomme opmerking maak - of willekeurig wat zeg, want als ze je zo op je nek zitten, klinkt bijna alles wat je zegt stom - of ze een kwade blik toewerp, zodat ze op een holletje naar hun vrienden en collega's kunnen gaan en kunnen zeggen: 'Ik heb prinses Cecelia ontmoet en het is waar wat ze zeggen: Het is echt een kreng.'