Schindlers list

Read Schindlers list Online

Authors: Thomas Keneally

proloog

 

Herfst 1943

 

In het diepst van de Poolse herfst kwam een lange jongeman, gekleed in een dure overjas, en daaronder een
double-breasted
smokingjasje en - op de revers daarvan - een groot, goud-op-zwart sierhakenkruis van email, uit een chic woningblok aan de Straszewskiegostraat, aan de rand van het oude centrum van Krakau, en zag zijn chauffeur met dampende adem bij het geopende portier van een enorme en, zelfs in deze donker geworden wereld, glanzende Adler-limousine wachten. 'Pas op de stoep, Herr Schindler,' zei de chauffeur. 'Hij is zo bevroren als het hart van een weduwe.' Met het gadeslaan van dit wintertafereeltje bevinden we ons op veilig terrein. De lange jongeman zou tot het einde van zijn dagen double-breasted pakken dragen, zou - omdat hij nogal technisch was - altijd genoegen scheppen in grote, opzichtige automobielen, zou - hoewel een Duitser, en op dit moment van de geschiedenis een Duitser met enige invloed - altijd het soort mens blijven waarbij een Poolse chauffeur gerust een flauw, kameraadschappelijk grapje kon maken. Maar niet het hele verhaal zal met zulke gemakkelijke karakterrubriceringen kunnen worden bekeken. Want dit is het verhaal van de pragmatische overwinning van goed op kwaad, een overwinning die in zeer goed meetbare, statistische, ondubbelzinnige termen is uit te drukken. Wanneer je vanaf de andere kant werkt - wanneer je een kroniek schrijft van het voorspelbare en meetbare succes dat het kwaad doorgaans boekt - is het gemakkelijk om wijs, schamper, bijtend te zijn, om anticlimaxen te vermijden. Dan is het gemakkelijk om de onontkoombaarheid te laten zien waarmee het kwaad datgene wat je al het vastgoed van het verhaal zou kunnen noemen in zijn bezit krijgt, ook al blijft het goede ten slotte misschien met een paar moeilijk taxeerbare grootheden als waardigheid en zelfkennis over. Fatale menselijke kwaadaardigheid is de belangrijkste stof van vertellers, de erfzonde het moedervocht van geschiedschrijvers. Maar het is een hachelijke onderneming om over deugd te moeten schrijven. 'Deugd' is eigenlijk zo'n gevaarlijk woord dat we ons moeten haasten het te verklaren; Herr Oskar Schindler, die zijn glimmende schoenen op de gladde stoep in deze oude, elegante wijk van Krakau waagde, was geen deugdzaam jongmens in de gebruikelijke zin des woords. Hij woonde in deze stad met zijn Duitse maïtresse samen en had een langdurige verhouding met zijn Poolse secretaresse. Zijn echtgenote, Emilie, zat bij voorkeur meestal thuis in Moravië, al kwam ze weleens naar Polen om hem te bezoeken. Er moet hem echter worden nagegeven dat hij tegenover al zijn vrouwen een welgemanierd en grootmoedig minnaar was. Maar dat is, bij de gewone interpretatie van 'deugdzaam', geen excuus. Hij was ook een drinker. Soms dronk hij alleen maar om er rozig van te worden, andere keren met kameraden, bureaucraten, SS'ers om tastbaarder resultaten te bereiken. Als weinig anderen was hij in staat bij het drinken slim te blijven, zijn gedachten bij elkaar te houden. Maar ook dat is - bij de enge interpretatie van zedelijkheid - nooit een excuus voor braspartijen geweest. En al zijn Herr Schindlers verdiensten goed gedocumenteerd, het is wel kenmerkend voor zijn ambivalentie dat hij binnen de perken van, of althans op grond van een verdorven en wreed plan werkte, een plan waardoor Europa met kampen van wisselende maar consequente onmenselijkheid werd gevuld en er een onder de oppervlakte verdwenen en verzwegen natie van gevangenen werd geschapen. Het is daarom misschien het beste te beginnen met een voorzichtig voorbeeldje van Herr Schindlers vreemde deugdzaamheid, en van de plaatsen waar en het gezelschap waarin hij erdoor terechtkwam. Aan het einde van de Straszewskiegostraat reed de auto onderlangs de zwarte massa van de burcht Wawel, vanwaaruit de lievelingsjurist van de nationaal-socialistische partij, Hans Frank, het gouvernement-generaal Polen bestuurde. Net als bij het paleis van een boze reus was er nergens licht te zien. Noch Herr Schindler, noch de chauffeur keek op naar de verdedigingsmuren toen de auto in zuidoostelijke richting naar de rivier afsloeg. Bij de Podgórzebrug waren de wachters, die boven de bevriezende Weichsel waren geposteerd om te voorkomen dat er partizanen en andere ontduikers van de avondklok tussen Podgórze en Krakau overstaken, wel gewend aan het voertuig, aan Herr Schindlers gezicht, aan de door de chauffeur getoonde
Passagierschein.
Herr Schindler passeerde deze controlepost vaak, wanneer hij voor zaken op weg was van zijn fabriek (waar hij ook een etagewoning had) naar de stad, of anders van zijn verdieping aan de Straszewskiegostraat naar zijn fabriek in de voorstad Zablocie. Ze waren er ook wel aan gewend hem na het vallen van de duisternis in officiële of semi-officiële kledij te zien langskomen als hij zich in een van beide richtingen naar een diner, een feest, of een slaapkamer begaf; misschien, zoals vanavond, naar het tien kilometer buiten de stad gelegen werkkamp Plaszów, om er te dineren met
SS-Haupt-sturmführer
Amon Goeth, die hooggeplaatste wellusteling. Herr Schindler had de reputatie dat hij in de kersttijd royaal met drank voor den dag kon komen, en dus mocht de auto zonder veel oponthoud naar de voorstad Podgórze oversteken. Het is wel zeker dat Herr Schindler, in deze fase van zijn geschiedenis, ondanks zijn voorliefde voor lekker eten en drinken het diner van vanavond bij commandant Goeth meer met walging dan met verwachting tegemoet ging. Het was eigenlijk nooit voorgekomen dat het niet een weerzinwekkende bezigheid was geweest om met Amon te zitten drinken. Toch was de aversie die Herr Schindler voelde van een pikant soort, een oud, triomfantelijk gevoel van afschuw -hetzelfde soort als, op middeleeuwse schilderijen, de rechtvaardigen voor de verdoemden aan den dag leggen. Dat wil zeggen, een emotie die Oskar eerder stimuleerde dan demoraliseerde. In het zwartleren interieur van de Adler, die intussen voortraasde over de tramsporen in wat tot voor kort het joodse getto was geweest, was Herr Schindler - als altijd - aan het kettingroken. Maar het was een beheerst kettingroken. Zijn handen waren nooit gespannen; hij had stijl. Uit zijn manier van doen bleek dat hij wist waar de volgende sigaret vandaan kwam, en de volgende fles cognac. Alleen hij had ons kunnen zeggen of hij zichzelf met een fles te hulp moest komen toen hij het zwijgende, donkere dorp Prokocim passeerde en op de spoorlijn naar Lemberg een rij veewagons zag staan, die infanteristen of gevangenen of zelfs - al was dat onwaarschijnlijk - vee zouden kunnen bevatten. Buiten de stad, misschien tien kilometer vanaf het centrum, sloeg de Adler rechtsaf bij een straat die, ironisch genoeg, Jerozolimska heette. Op deze avond met scherpe vriescontouren zag Herr Schindler onder aan de heuvel eerst een verwoeste synagoge en toen de kale vormen van wat tegenwoordig voor de stad Jeruzalem doorging: het werkkamp Plaszów, barakkenstad van twintigduizend ongeruste joden. De Oekraïeners en
Waffen SS
'ers bij de poort groetten Herr Schindler beleefd, want hij was hier minstens zo bekend als op de Podgórzebrug. Ter hoogte van het administratiegebouw reed de Adler een met joodse grafstenen geplaveide kampweg op. Het terrein was tot voor twee jaar een joodse begraafplaats geweest. Commandant Goeth, die een dichter beweerde te zijn, had bij de aanleg van zijn kamp gebruik gemaakt van al wat er aan metaforen voorhanden was. Deze metafoor van verbrijzelde grafstenen liep in de lengterichting door het kamp en deelde het in tweeën, maar kwam in oostelijke richting niet tot aan de villa waar commandant Goeth zelf woonde. Voorbij de bewakerskazerne stond rechts een voormalig joods lijkenhuis. Het leek te verkondigen dat men hier steeds een natuurlijke dood, door afgeleefdheid stierf, dat alle doden werden afgelegd. In werkelijkheid waren hier tegenwoordig de stallen van de commandant. Het is mogelijk dat Herr Schindler, hoewel met de aanblik ervan vertrouwd, er toch met een ironisch kuchje op reageerde. Het was waar, als je op ieder beetje ironie van het nieuwe Europa reageerde, nam je het in je op, werd het een onderdeel van je bagage. Maar Herr Schindler had een enorm vermogen om dat soort bagage te dragen. Een gevangene genaamd Poldek Pfefferberg was die avond ook op weg naar de villa van de commandant. Lisiek, de negentienjarige bediende van de commandant, was met door een onderofficier van de
ss
getekende pasjes naar Pfefferbergs barak toe gekomen. Het probleem van de jongen was dat er in de badkuip van de commandant een hardnekkige vuilrand zat, en Lisiek was bang dat hij daarvoor een pak slaag zou krijgen wanneer commandant Goeth zijn ochtendbad kwam nemen. Pfefferberg, die Lisieks leraar op de middelbare school in Podgórze was geweest, werkte in de kampgarage en kon bij oplosmiddelen komen. Dus ging hij in gezelschap van Lisiek naar de garage en haalde een stokdweil en een blik schoonmaakvloeistof op. Naar de villa van de commandant gaan was altijd een hachelijke zaak, maar het bracht wel de kans met zich mee dat je eten kreeg van Helen Hirsch, de bruut behandelde joodse dienstbode van Goeth, een gul meisje dat ook les van Pfefferberg had gehad. Toen de Adler van Herr Schindler nog honderd meter van de villa vandaan was, sloegen de honden erdoor aan - de Deense dog, de wolfshond en alle andere die Amon in de kennels achter het huis hield. De villa zelf was een stoer bouwwerk met een zolder en langs de eerste verdieping een balkon. Om het hele huis heen liep een terrasvormige patio met een balustrade, 's Zomers mocht Amon Goeth graag buiten zitten. Sinds zijn komst naar Plaszów was hij wel aangekomen; volgend jaar zomer zou hij nog een dikke zonaanbidder zijn. Maar in deze speciale versie van Jeruzalem zou hij wel gevrijwaard zijn voor spot. Er was vanavond een
SS-Unterscharführermet
witte handschoenen aan bij de huisdeur gezet. Met een groet liet hij Herr Schindler binnen. In het portaal nam de Oekraïense bediende Iwan Herr Schindlers jas en gleufhoed aan. Schindler klopte op het borstzakje van zijn pak om zich ervan te vergewissen dat hij het geschenk voor zijn gastheer bij zich had: een vergulde sigarettenkoker, op de zwarte markt gekocht. Amon verdiende zo goed bij, vooral met in beslag genomen juwelen, dat hij beledigd zou zijn door alles wat niet eens verguld was. Bij de dubbele deuren naar de eetsalon speelden de gebroeders Rosner, Henry viool, Leo accordeon. Op last van Goeth hadden ze zich ontdaan van de haveloze kleding van de schilderwerkplaats van het kamp, waar ze overdag werkten, en zich in de avondkledij gestoken die ze voor zulke evenementen in hun barak bewaarden. Oskar Schindler wist dat de Rosners, hoewel de commandant een bewonderaar van hun muziek was, nooit op hun gemak in de villa speelden. Ze hadden te veel van Amon gezien. Ze wisten dat hij wispelturig was en mensen onverwachts kon executeren. Ze speelden nauwgezet en hoopten maar dat hun muziek niet plotseling, om onverklaarbare redenen, aanstoot zou geven. Er zouden die avond zeven mannen bij Goeth aanzitten. Afgezien van Schindler zelf en de gastheer bestond de groep uit Julian Scherner, hoofd van de SS voor de regio Krakau, en Rolf Czurda, chef van de afdeling Krakau van de SD, de
Sicherheitsdienst
van
wijlen Reinhard Heydrich. Schemer was
Oberführer,
Czurda
Obersturmbannführer.
Goeth zelf had de rang van
Hauptsturmführer.
Schemer en Czurda waren de hoogste eregasten, want dit kamp stond onder hun gezag. Ze waren een jaar of tien ouder dan commandant Goeth, en de SS-politiechef Schemer zag er met zijn bril, kale hoofd en lichte corpulentie bepaald als een man van middelbare leeftijd uit. Toch leek, vanwege de losbandige levensstijl van zijn beschermeling, het leeftijdsverschil tussen hem en Amon niet zo groot. De oudste van het gezelschap was Herr Franz Bosch, een veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, bedrijfsleider van verschillende werkplaatsen, legale en illegale, binnen Plaszów. Hij was ook 'economisch adviseur' van Julian Schemer en had handelsbelangen in de stad. Oskar verachtte Bosch en de twee hoofden van politie, Schemer en Czurda. Maar hun medewerking was onontbeerlijk voor het bestaan van zijn eigen speciale fabriek in Zablocie, en dus stuurde hij hun regelmatig geschenken. De enige gasten met wie Oskar zoiets als een gevoel van kameraadschap deelde waren Julius Madritsch, eigenaar van Madritsch' uniformenfabriek in dit kamp Plaszów, en Madritsch' bedrijfsleider, Raimund Titsch. Madritsch was ongeveer een jaar jonger dan Oskar en
Herr Kommandant
Goeth. Hij was een ondernemend maar humaan mens, en zou, als men hem had gevraagd het bestaan van zijn winstgevende bedrijf in het kamp te rechtvaardigen, hebben betoogd dat er vierduizend gevangenen in dienst en daardoor veilig voor de fabrieken des doods waren. Raimund Titsch, een tengere, gereserveerde man van begin veertig, die het feest waarschijnlijk vroegtijdig zou verlaten, was de bedrijfsleider van Madritsch, smokkelde karrenvrachten voedsel voor zijn gevangenen naar binnen (een onderneming die hem op een noodlottig verblijf in de Montelupichgevangenis van de SS, of anders Auschwitz had kunnen komen te staan) en kon goed met Madritsch overweg. Zo zag het gewone lijstje van disgenoten ten huize van Herr Kommandant Goeth eruit. De vier vrouwelijke gasten - omstandig opgemaakt haar en dure jurken - waren jonger dan al de mannen. Het waren Duitse en Poolse luxehoeren uit Krakau. Een paar van hen waren hier geregelde tafelgasten. Hun aantal gaf de twee hoofdofficieren ruimschoots de gelegenheid een herenkeuze te doen. Goeths Duitse maîtresse, Majola, bleef tijdens die feesten van Amon meestal in haar flat in de stad. In haar ogen waren de diners van Goeth mannenaangelegenheden en dus stuitend voor haar fijnere gevoelens. Het lijdt geen twijfel dat de politiechefs en de commandant Oskar op hun manier wel mochten. Maar er was iets vreemds aan hem. Misschien waren ze bereid dat ten dele op rekening van zijn afkomst te schrijven. Hij was een Sudetenduitser - Arkansas ten opzichte van hun Manhattan, Liverpool ten opzichte van hun Cambridge. Er waren tekenen dat hij niet de juiste mentaliteit had, hoewel hij goed betaalde, een goede bron van schaarse artikelen was, tegen drank kon en een log en soms luidruchtig soort humor had. Hij was iemand naar wie je vanaf het andere eind van de kamer glimlachte en knikte, maar het was niet nodig of zelfs verstandig om op te springen en je druk om hem te maken. Het is hoogstwaarschijnlijk dat de SS'ers Oskar Schindlers binnenkomst bemerkten door een lichte opwinding onder de vier meisjes. Degenen die hem in die jaren hebben gekend spreken van zijn gemakkelijke, magnetische charme, vooral uitgeoefend op vrouwen, bij wie hij een niet-aflatend en onbehoorlijk succes had. De twee politiechefs, Czurda en Schemer, besteedden nu waarschijnlijk aandacht aan Herr Schindler om zodoende de aandacht van de vrouwen vast te houden. Goeth kwam ook naar voren om hem een hand te geven. De commandant was even groot als Schindler, en de indruk dat hij abnormaal dik was voor een man van begin dertig werd nog versterkt door zijn lengte, een atletische lengte, waarop de corpulentie op onnatuurlijke wijze leek geënt. Zijn gezicht leek nog nauwelijks getekend, behalve dat zijn ogen een drankblik hadden. De commandant dronk onfatsoenlijke hoeveelheden van de plaatselijke cognac. Maar hij was nog niet zover heen als Herr Bosch, het economische genie van Plaszów en de

Other books

The Stepsister Scheme by Jim C. Hines
The river is Down by Walker, Lucy
James Bond Anthology by Ian Fleming
Amanda Scott - [Dangerous 02] by Dangerous Angels
Postcards to America by Patrick Ingle
The Devil’s Share by Wallace Stroby
Just Like a Musical by Veen, Milena