Authors: Thomas Keneally
Toen, helemaal op het einde van 1941, bevond Oskar zich ineens onder arrest. Iemand - een van de Poolse verzendknechten, een van de Duitse technici op de munitieafdeling, het viel niet te zeggen -had hem aangebracht, was naar de Pomorskastraat gegaan en had daar inlichtingen gegeven. Twee Gestapoagenten in burger reden op een morgen de Lipowastraat op en blokkeerden de toegang met hun Mercedes, alsof ze van plan waren een einde aan alle handelsactiviteiten van Emalia te maken. Boven bij Oskar kwamen ze voor den dag met machtigingen om zijn hele bedrijfsboekhouding mee te nemen. Maar ze schenen geen handelskennis te hebben. 'Wat voor boeken wilt u precies hebben?' vroeg Schindler ze. 'Kasboeken,' zei de een. 'Uw hoofdregisters,' zei de ander. Het was een ontspannen arrestatie; ze keuvelden met Klonowska terwijl Oskar zelf zijn journaal en grootboek ging halen. Oskar kreeg de tijd om een paar namen op een blocnote te krabbelen, zogenaamd die van zakenrelaties met wie hij afspraken had die nu moesten worden afgezegd. Maar Klonowska begreep dat het een lijstje van mensen was die moesten worden benaderd om hem op borgtocht vrij te helpen krijgen. De eerste naam op het lijstje was die van Oberführer Julian Schemer; de tweede die van Martin Plathe van de Abwehr in Breslau. Dat zou een interlokaal telefoontje worden. De derde naam was van de bewindvoerder van de
Ostfaser-fabriek,
de dronken legerveteraan Franz Bosch, met wie Schindler een regeling voor partijen clandestiene keukenartikelen had getroffen. Zich vooroverbuigend over Klonowska's schouder, over haar opgestoken vlasblonde haar, onderstreepte hij de naam van Bosch. Als man van invloed kende en gaf hij adviezen aan iedere hoge functionaris die op de zwarte markt van Krakau meespeelde. En Oskar wist dat deze arrestatie verband hield met de zwarte markt, waarvan het riskante was dat je wel altijd functionarissen kon vinden die bereid waren zich te laten omkopen, maar nooit de jaloezie van een van je werknemers kon voorspellen. De vierde naam op het lijstje was die van de Duitse directeur van Ferrum
ag
in Sosnowitz, het bedrijf waarvan Herr Schindler zijn staal betrok. Die namen waren hem tot troost toen de Gestapo-Mercedes hem naar de Pomorskastraat bracht, ongeveer een kilometer ten westen van het Centrum. Ze waren een garantie dat hij niet spoorloos in het systeem zou verdwijnen. Hij was dus niet zo weerloos als de duizend gettobewoners die overeenkomstig de lijsten van Symche Spira waren opgepakt en, onder de vorststerren van de advent, lopend waren afgevoerd naar de veewagons op het station van Prokocim. Oskar kende een paar hoge omes. Het SS-complex in Krakau was een kolossaal, modern gebouw, humorloos, maar niet zo ontzagwekkend als de Montelupich-gevange-nis. Toch bracht het gebouw, zelfs als je geen geloof hechtte aan de geruchten over marteling waarmee het werd geassocieerd, de arrestant zodra hij er binnenkwam in verwarring door zijn omvang, zijn Kafkaëske gangen, de doffe dreiging van de namen der afdelingen die op de deuren waren geschilderd. Hier vond je het hoofdkwartier van de SS, de hoofdbureaus van de Ordnungspolizei, van de
Kripo, Sipo
en Gestapo, het Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt, het
Personalhauptamt,
het
Judenreferat,
het Rasse- und Siedlungshauptamt, het
Hauptamt SS-Gericht,
het
Reichskommissariat zur Festigung deutschen Volkstums,
de
Volksdeutsche Mittelstelle.
Ergens in die bijenkorf begon een Gestapoman van middelbare leeftijd, die een nauwkeuriger boekhoudkundige kennis scheen te hebben dan de twee agenten die Oskar hadden gearresteerd, hem te ondervragen, 's Mans manier van doen was half geamuseerd, als van een douanier die ontdekt dat een passagier die van deviezensmokkel wordt verdacht in werkelijkheid kamerplanten voor een tante smokkelt. Hij zei tegen Oskar dat alle ondernemingen die zich met oorlogsproductie bezighielden kritisch werden onderzocht. Oskar geloofde het niet, maar hield zijn mond. Herr Schindler kon wel begrijpen, zei de Gestapoman tegen hem, dat bedrijven die een bijdrage aan de oorlogsinspanning leverden een morele plicht hadden hun hele produktie aan die grote onderneming te wijden - en de economie van het gouvernement-generaal niet door onregelmatige transacties te ondermijnen. Oskar begon te mompelen met die merkwaardige gromstem van hem die tegelijkertijd dreiging en bonhomie kon inhouden. 'Wilt u zeggen, Herr
Wachtmeister,
dat er berichten zijn dat mijn fabriek de vereiste quota niet haalt?' 'U leeft erg luxueus,' zei de man, maar met een toegeeflijke glimlach, alsof dat best mocht, het aanvaardbaar was dat belangrijke industriëlen luxueus leefden. En iedereen die luxueus leeft, verklaarde hij... tja, we moeten zeker weten dat zijn levensstandaard geheel met wettige orders is opgebouwd. Oskar straalde de Gestapoman toe. 'Wie u mijn naam ook heeft gegeven,' zei hij, 'Is een gek en verknoeit uw tijd.' 'Wie is de bedrijfsleider van
def
?' vroeg de Gestapoman, zonder hier aandacht aan te schenken. 'Abraham Bankier.' 'Een jood?' 'Natuurlijk. De zaak was vroeger van familieleden van hem.' Deze registers waren misschien wel voldoende, zei de Gestapoman, maar als ze nog meer gegevens wilden hebben kon Herr Bankier, nam hij aan, daar wel voor zorgen. 'Bedoelt u dat u me in hechtenis houdt?' vroeg Oskar. Hij begon te lachen. 'Ik wil u nu wel vertellen,' zei hij, 'dat ik, wanneer Oberführer Schemer en ik hier bij een borrel om zitten te lachen, tegen hem zal zeggen dat u me met de grootste hoffelijkheid hebt behandeld.' De twee die de arrestatie hadden verricht brachten hem naar de tweede verdieping, waar hij werd gefouilleerd, en sigaretten plus honderd zloty voor de aanschaf van kleine luxedingen mocht houden. Toen werd hij opgesloten in een slaapkamer - een van de beste die ze hadden, vermoedde Oskar, voorzien van een wastafel en toilet en stoffige gordijnen bij het tralievenster, het soort kamer waarin ze waardigheidsbekleders onderbrachten wanneer ze ondervraagd werden. Als de waardigheidsbekleder werd vrijgelaten, kon hij over zo'n kamer niet klagen, al kon hij er evenmin over juichen. En als men tot de conclusie kwam dat hij een verrader, opstandeling of economische misdadiger was, dan zou hij ineens, alsof de vloer van deze kamer zich als een valluik opende, roerloos en bloedend in een verhoorcel in de kelder zitten wachten in een van een reeks zitboxen die ze trams noemden, met het vooruitzicht op de Montelupich, waar gevangenen in hun cel werden opgehangen. Oskar bestudeerde de deur. Wie aan me komt, nam hij zich voor, die laat ik naar Rusland sturen. Hij kon slecht wachten. Na een uur klopte hij van binnenuit op de deur en gaf de Waffen-SS'er die opendeed vijftig zloty om een fles wodka voor hem te kopen. Het was natuurlijk driemaal de prijs van de drank, maar dat was Oskars methode. Later op de dag kwam er, door een regeling tussen Klonowska en Ingrid, een tas met toiletartikelen, boeken en een pyjama. Hij kreeg een voortreffelijke maaltijd met een halve fles Hongaarse wijn erbij, en niemand kwam hem storen of een vraag stellen. Hij vermoedde dat de accountant nog op de boeken van Emalia zat te zwoegen. Hij zou blij zijn geweest met een radio om naar het BBC-nieuws uit Rusland, het Verre Oosten en de sinds kort meestrijdende Verenigde Staten te kunnen luisteren, en had het gevoel dat zijn cipiers hem, als hij erom vroeg, er misschien wel een zouden brengen. Hij hoopte dat de Gestapo zijn woning aan de Straszewskiego niet was binnengegaan om het huisraad en Ingrids juwelen te taxeren. Maar toen hij in slaap viel, was hij ondertussen in het stadium beland dat hij naar een confrontatie met ondervragers uitkeek. De volgende morgen werd hem een goed ontbijt gebracht - haring, kaas, eieren, broodjes, koffie - en nog steeds viel niemand hem lastig. En toen kwam de SS-accountant van middelbare leeftijd met het journaal en het grootboek bij zich hem opzoeken. De accountant wenste hem goedemorgen. Hij hoopte dat hij goed had geslapen. Er was geen tijd geweest om meer dan een vluchtig onderzoek van Herr Schindlers boeken uit te voeren, maar er was besloten dat een heer met zo'n hoog aanzien bij zoveel mensen met invloed op de oorlogsinspanning voorlopig niet al te dicht op de vingers hoefde te worden gekeken. We hebben, zei de SS'er, zekere
telefoontjes gekregen... Oskar was er, toen hij de man bedankte, van overtuigd dat het ontslag tijdelijk was. Hij nam de boeken in ontvangst en kreeg bij de receptie al zijn geld terug. Beneden wachtte Klonowska hem stralend op. Haar verbindingswerk had dit resultaat opgeleverd - dat Schindler in zijn double-breasted pak en zonder een schrammetje uit het huis des doods te voorschijn kwam. Ze nam hem mee naar de Adler, die ze binnen het hek had mogen parkeren. Op de achterbank zat haar belachelijke poedeltje.
12
Het kind arriveerde laat in de middag bij de Dresners, aan de oostkant van het getto. Ze was door het Poolse echtpaar dat op het platteland voor haar had gezorgd naar Krakau teruggebracht. Ze hadden de Poolse Blauwe Politie bij de poort kunnen overreden hen voor zaken het getto in te laten, en het kind ging voor het hunne door. Ze waren fatsoenlijke mensen en schaamden zich ervoor dat ze haar vanaf het platteland naar Krakau en het getto hadden gebracht. Het was een lief meisje, en ze waren aan haar gehecht. Maar je kon een joods kind niet meer op het platteland hebben. De gemeentelijke autoriteiten - om het over de SS maar niet te hebben - loofden voor iedere verraden jood bedragen van vijfhonderd zloty en meer uit. Het waren de buren. Je kon je buren niet vertrouwen. En dan zou niet alleen het kind in moeilijkheden zitten, maar wij allemaal. Mijn god, er waren streken waar de boeren met sikkels en zeisen op jodenjacht gingen.
Het kind leek niet al te erg te lijden onder de vuilheid van het getto waarin het nu moest leven. Ze zat aan een klein tafeltje tussen schermen van vochtige kleding kieskeurig het broodkapje dat mevrouw Dresner haar had gegeven op te eten. Ze aanvaardde alle lievigheden die maar door de vrouwen die de keuken deelden werden geuit. Mevrouw Dresner merkte hoe vreemd behoedzaam het kind bij al haar antwoorden was. Maar het meisje had haar ijdelheden en, net als de meeste driejarigen, een hartstochtelijke voorkeur voor één kleur. Rood. Ze zat daar gekleed in rode muts, rode jas, rode laarsjes. De boeren hadden wel aan haar hartstocht toegegeven. Mevrouw Dresner voerde een gesprek met het kind door over haar echte ouders te praten. Die hadden ook op het platteland gewoond -in feite ondergedoken gezeten. Maar, zei mevrouw Dresner, ze zouden gauw bij iedereen hier in Krakau komen. Het kind knikte, maar dat ze zweeg leek niet door verlegenheid te komen. In januari waren haar ouders opgepakt aan de hand van een lijst die de SS door Spira was verschaft, en waren terwijl ze in colonne naar het station van Prokocim werden afgevoerd langs een menigte joelende Polen gekomen - 'Dag, joden.' Ze waren uit de colonne geglipt als twee nette Poolse burgers die de straat overstaken om naar de deportatie van maatschappelijke vijanden te kijken, hadden zich bij de menigte aangesloten, zelf een beetje gejoeld, en waren toen weggeslenterd naar het platteland rond die afgelegen voorstad. Nu merkten ook zij dat het leven daarbuiten niet veiliger was en waren van plan in de zomer heimelijk naar Krakau terug te keren. De moeder van 'Roodkapje', zoals de jongens Dresner haar doopten zodra ze met de werkcommando's vanuit de stad thuis waren gekomen, was een volle nicht van mevrouw Dresner. Weldra kwam ook de dochter van mevrouw Dresner, de jonge Danka, thuis van haar werk als schoonmaakster op de vliegbasis van de
Luftwaffe.
Danka was bijna veertien en groot genoeg voor de
Kennkarte,
waarmee ze buiten het getto kon werken. Ze was enthousiast over het kind, dat zich echter niet wilde laten kennen. 'Genia, ik ken je moeder, Eva. We gingen altijd samen winkelen om jurken te kopen, en dan kocht ze ook gebakjes voor me bij de patisserie in de Brackastraat.' Het kind bleef zitten waar het zat, glimlachte niet, keek voor zich uit. 'Dat is fout, mevrouw. Mijn moeder heet niet Eva, maar Jasja.' Ze ging door met het opnoemen van de namen aan de fictieve Poolse stamboom waarin haar ouders en de boeren haar hadden getraind voor het geval de Blauwe Politie of de SS haar ooit zou ondervragen. De familieleden keken elkaar fronsend aan, tot zwijgen gebracht door de ongewone slimheid van het kind, waren erdoor gechoqueerd, maar wilden er niets ondermijnends van zeggen, omdat het nog voor het einde van de week weleens een essentieel overlevingsinstrument zou kunnen zijn. Om etenstijd arriveerde Idek Schindel, de oom van het kind, een jonge dokter die in het gettoziekenhuis aan de Wegierskastraat werkte. Hij was zo'n grillige, wat plaagzieke, gekke oom waaraan een kind behoefte heeft. Zodra Genia hem zag, wérd ze een kind, kwam van haar stoeltje en rende op hem af. Als hij die mensen hier neven en nichten noemde, dan waren ze dat. Nu kon je toegeven dat je een moeder had die Eva heette en dat je opa en oma niet echt Ludwik en Sophia heetten. Toen kwam Juda Dresner, inkoper bij de zaak van Bosch, thuis en was het gezelschap compleet.
Op 28 april was Schindler jarig, en in 1942 vierde hij dat als een kind van de lente, luidruchtig, uitbundig. Het was een grote dag bij
def.
De Herr Direktor liet schaars wittebrood brengen, zonder op kosten te letten, om tussen de middag bij de soep te worden geserveerd. De feestvreugde breidde zich uit tot in het voorkantoor en naar de fabriekshallen achter. Oskar Schindler, industrieel, vierde de algemene, sappige volheid des levens. Deze, zijn vierendertigste, verjaardag begon vroeg bij Emalia. Schindler gaf het sein door met drie flessen cognac onder zijn arm door het voorkantoor te lopen om die met de technici, de boekhouders en de tekenaars te delen. De kantoormensen van de afdelingen Boekhouding en Personeel kregen handenvol sigaretten toegestopt, en zo halverwege de ochtend hadden de uitdelingen zich tot de fabriek uitgebreid. Er werd een taart van een banketbakker binnengebracht, en Oskar verdeelde hem op het bureau van Klonowska. Afvaardigingen van joodse en Poolse arbeiders begonnen het kantoor binnen te komen om hem te feliciteren, en hij zoende hartelijk een meisje genaamd Kucharska, wier vader voor de oorlog in het parlement had gezeten. En toen kwamen de joodse meisjes en de mannen hem een hand geven, en zelfs Stern was op de een of andere manier van de fabriek De Vooruitgang, waar hij nu werkte, vandaan gekomen om Oskar vormelijk een hand te geven maar voelde zich ineens in een ribbenkrakende omhelzing gesloten. Die middag nam iemand, misschien dezelfde ontevredene als de vorige keer, contact op met de Pomorska en klaagde Schindler om zijn raciale onwelvoeglijkheden aan. Zijn boeken mochten dan een kritisch onderzoek kunnen doorstaan, niemand kon echter ontkennen dat hij een jodenlikker' was. De manier waarop hij werd gearresteerd maakte een professionelere indruk dan de vorige keer. Op de ochtend van de 29ste blokkeerde een Mercedes de toegang tot de fabriek en twee Gestapoagenten, die op de een of andere manier zekerder van hun zaak leken dan de vorige twee, kwamen hem bij het oversteken van het binnenterrein van de fabriek tegen. Hij werd ervan beschuldigd, zeiden ze, de bepalingen van de rassen- en vestigingswet te hebben overtreden. Ze wilden dat hij met hen meekwam. En nee, het was niet nodig dat hij eerst naar zijn kantoor ging. 'Hebt u een arrestatiebevel?' vroeg hij hun. 'Dat hebben we niet nodig,' zeiden ze. Hij glimlachte naar hen. De heren moesten wel begrijpen dat ze, als ze hem zonder arrestatiebevel meenamen, daar nog spijt van zouden krijgen. Hij zei het luchtig, maar merkte aan hun gedrag dat hun dreiging sinds de half komische detentie van vorig jaar harder en geconcentreerder was geworden. De vorige keer was het gesprek op de Pomorska over economische regels gegaan, en over de vraag of die waren geschonden. Ditmaal ging het om een groteske wet, de wet van de lagere instincten, verordeningen van de donkere hersenhelft. Serieuze kost. 'Het risico van spijt zullen we moeten nemen,' zei een van hen. Hij taxeerde hun zelfverzekerdheid, hun gevaarlijke onverschilligheid tegenover hem, een man van kwaliteiten, net vierendertig geworden. 'Op een lentemorgen,' zei hij tegen hen, 'kan ik er wel een paar uur tussenuit voor een ritje.' Hij troostte zich met de gedachte dat hij wel weer in een van die mooie cellen aan de Pomorska zou worden gestopt. Maar toen ze rechtsaf de Kolejowa insloegen, wist hij dat het ditmaal de Montelupich-gevangenis zou worden. 'Ik zal wèl een advocaat willen spreken,' zei hij. 'Op z'n tijd,' zei de chauffeur. Oskar had er het tamelijk betrouwbare woord van een van zijn drinkgezellen voor, dat het Jagiello-instituut voor Anatomie lijken uit de Montelupich kreeg. De muur van het gebouw strekte zich over een lang blok uit, en de onheilspellende gelijkheid van de ramen op de derde en vierde verdieping was vanaf de achterbank van de Gestapo-Mercedes te zien. Na de toegangspoort en de overwelfde gang te zijn doorgelopen kwamen ze bij een kantoor waar de bureau-SS'er fluisterend sprak, alsof hardop praten oorverdovende echo's in de smalle gangen zou veroorzaken. Ze namen hem zijn geld af, maar zeiden dat hij het tijdens zijn gevangenschap met bedragen van vijftig zloty per dag zou terugkrijgen. Nee, zeiden de agenten die hem hadden gearresteerd, het was nog geen tijd om er een advocaat bij te roepen. Toen vertrokken ze, en terwijl hij in de gang werd bewaakt, luisterde hij of hij soms sporen van gegil hoorde die in deze kloosterstilte door de kieren der kijkraampjes in de muren naar buiten zouden kunnen dringen. Men voerde hem een trap af, een claustrofobieverwekkende tunnel in en langs een reeks gesloten cellen, bij één waarvan het tralieluik openstond. Een stuk of zes gevangenen zaten er in hemdsmouwen allemaal in een aparte box, met het gezicht naar de achtermuur, zodat hun gelaatstrekken niet te zien waren. Oskar merkte een gescheurd oor op. En iemand zat te snuffen, maar was wel zo verstandig zijn neus niet te snuiten.
Klonowska, Klonoivska, denk je aan je telefoontjes, liefje?
Ze maakten een cel voor hem open en hij ging naar binnen. Even was hij bang geweest dat het er misschien vol zou zijn. Maar in de cel zat maar één andere gevangene, een militair met zijn overjas tot om zijn oren voor de warmte, op een van de twee lage houten bedden, allebei met een stromatras. Er waren uiteraard geen wastafels. Wel een wateremmer en een afvalbak. En wat zich ontpopte als een
Standarten-führerx
an de Waffen-SS met een lichte stoppelbaard, een smoezelig, losgeknoopt overhemd onder de overjas, en bemodderde laarzen. 'Welkom, heer,' zei de officier met een scheve grijns, en hief zijn ene hand naar Oskar op. Hij was een knappe vent, een paar jaar ouder dan Oskar. Het zat erin dat hij een valstrik was. Maar je vroeg je af waarom ze hem in uniform hadden gestoken en hem zo'n hoge rang gegeven hadden. Oskar keek op zijn horloge, ging zitten, stond op, keek naar boven, naar de hoge ramen. Er kwam wat licht van de oefenplaats binnensijpelen, maar het was niet het soort raam waar je tegenaan kon leunen om verlichting te brengen in de intimiteit van de twee dicht op elkaar staande britsen, van het met de handen op de knieën tegenover elkaar zitten Ten slotte begonnen ze te praten. Oskar was erg op zijn hoede, maar de Standartenführer kletste erop los. Hoe hij heette? Philip heette hij. Hij vond niet dat heren in de gevangenis hun achternaam moesten noemen. Bovendien werd het tijd dat de mensen elkaar eens gingen tutoyeren. Als we elkaar allemaal eerder waren gaan tutoyeren, zouden we nu een gelukkiger volk zijn. Oskar concludeerde dat de man, als hij geen valstrik was, een soort inzinking had gehad, misschien wel aan shock leed. Hij was op veldtocht in Rusland geweest, en zijn bataljon had de hele winter Nowgorod helpen belegeren. Toen had hij verlof gekregen om een Poolse vriendin in Krakau op te zoeken, en ze hadden zich, zoals hij zei, 'In elkaar verloren', en drie dagen na het verstrijken van de verloftijd was hij in haar woning gearresteerd. 'Ik denk dat ik besloot,' zei Philip, 'niet zo verdomd precies met data te zijn toen ik zag hoe die andere zakken' - hij zwaaide met een hand naar het plafond, ter aanduiding van het bouwsel om hem heen, de SS-plannenmakers, de accountants, de bureaucraten - 'toen ik zag hoe die leefden. Het was niet dat ik bewust besloot zonder verlof afwezig te zijn. Maar ik vond alleen dat ik verdomme wel recht op wat bewegingsvrijheid had.' Oskar vroeg hem of hij liever aan de Pomorskastraat zou zitten. Nee, zei Philip, ik zit liever hier. De Pomorska zag er wel meer als een hotel uit, maar die zakken hadden er een dodencel, vol glanzende chroomstangen. Maar dat even terzijde, wat had Oskar gedaan? 'Ik heb een joods meisje gezoend,' zei Oskar. 'Een werkneemster van me. Daar word ik van beticht.' Daarop begon Philip te joelen. 'O, o! En viel je pik eraf?' De hele middag bleef Standartenführer Philip op de SS afgeven. Dieven en uitspatters, zei hij. Hij kon het niet geloven. Het geld dat sommige van die zakken verdienden. En ze waren zo onkreukbaar begonnen. Ze zouden een arme Poolse donder nog vermoorden voor het smokkelen van een kilo spek terwijl ze zelf verdomme als Hanzebaronnen leefden. Oskar gedroeg zich alsof het allemaal nieuws voor hem was, alsof het idee van corruptheid in de kring der
Reichsführer een
pijnlijke aanval was op zijn provinciale Sudetenduitse onschuld, die er de oorzaak van was geweest dat hij zich had laten gaan en een joods meisje had gestreeld. Ten slotte ging Philip, afgemat door zijn kwaadheid, een dutje doen. Oskar wilde iets drinken. Wat drank zou de tijd helpen opschieten, de Standartenführer beter gezelschap maken als hij geen valstrik was en hem gemakkelijker door de mand laten vallen als hij het wel was. Oskar haalde een brie^e van tien zloty te voorschijn en schreef er namen en telefoonnummers op; meer namen dan de vorige keer: twaalf. Hij pakte nog vier bankbiljetten, frommelde ze in zijn hand, liep naar de deur en klopte op het kijkluik. Er verscheen een SS-onderofficier - een ernstig gezicht van middelbare leeftijd dat hem van buitenaf aankeek. Hij zag er niet uit als iemand die Polen dood exerceerde of met zijn laarzen nieren stuktrapte, maar dat was natuurlijk een van de krachten bij het martelen: je verwachtte het niet van een man met het uiterlijk van een oom uit de provincie. Was het mogelijk vijf flessen wodka te bestellen? vroeg Oskar. Vijf flessen, meneer? zei de onderofficier. Het leek of hij advies gaf aan een jonge, onervaren drinker die over hoeveelheden aarzelde. Maar hij keek ook peinzend, alsof hij overwoog Oskar bij zijn superieuren aan te geven. De kolonel en ik, zei Oskar, zouden het op prijs stellen als we ieder een fles konden krijgen om de conversatie te stimuleren. En laat ik u en uw collega's vragen de rest te accepteren, als attentie van mij. Ik neem ook aan, zei Oskar, dat een man van uw gezag de bevoegdheid heeft om namens een gevangene routinetelefoongesprekjes te voeren. U zult daar de telefoonnummers zien... ja, op het biljet. U hoeft ze niet allemaal zelf te bellen. Maar geeft u ze aan mijn secretaresse, wilt u? Ja, ze is de eerste op de lijst. Dat zijn zeer invloedrijke mensen, mompelde de SS'er. Je bent hartstikke gek, zei Philip tegen Oskar. Ze schieten je dood voor poging tot omkoping van hun bewakers. Oskar zeeg ogenschijnlijk achteloos neer. 't Is even stom als een jodin kussen, zei Philip. We zullen zien, zei Oskar. Maar hij was wel bang. Tenslotte kwam de onderofficier terug en bracht, samen met de twee flessen, een pak schone overhemden en onderkleren, een paar boeken en een fles wijn, door Ingrid in de woning aan de Straszewskiegostraat ingepakt en bij de poort van de Montelupich afgegeven. Philip en Oskar hadden een niet onplezierige avond samen, hoewel een bewaker één maal op de stalen deur bonkte en eiste dat ze ophielden met zingen. En zelfs toen, terwijl de drank de cel verruimde en het geraas van de Standartenführer een onverwachte kracht gaf, luisterde Schindler of hij geen verre kreten van boven, of het knoopgetik van morsetekens van een hopeloze gevangene in de aangrenzende cel hoorde. Eén keer maar verwaterde het effect van de wodka door de ware aard van het vertrek. Naast zijn bed, gedeeltelijk verscholen achter het stromatras, ontdekte Philip een minuscuul, met rood potlood aangebracht opschrift. Hij deed enkele ogenblikken moeite het te ontcijferen, maar kon het niet zo goed, want zijn Pools was veel langzamer dan dat van Oskar.
'"Mijn god,"'
vertaalde hij, '"
wat hebben ze me geslagen."
Tja, het is een wonderbare wereld, wat jij, vriend Oskar?' De volgende morgen werd Schindler met een helder hoofd wakker. Van katers had hij nooit last gehad, en hij vroeg zich af waarom andere mensen er zo'n drukte over maakten. Maar Philip zag bleek en was bedrukt. Hij werd in de loop van de ochtend meegenomen, en kwam terug om zijn spullen op te halen. Hij moest die middag voor een krijgsraad verschijnen, maar had een nieuwe aanstelling bij een opleidingsschool in Stutthof gekregen, zodat hij aannam dat ze niet van plan waren hem wegens desertie te fusilleren. Hij pakte zijn overjas van zijn brits en ging weg om een verklaring voor zijn Poolse pierewaaierij te geven. Alleengelaten las Oskar die dag een boek van Karl May dat Ingrid hem had gestuurd en had 's middags een gesprek met zijn advocaat, een Sudetenduitser die twee jaar tevoren een civielrechtelijke praktijk in Krakau was begonnen. Het onderhoud deed hem goed. De reden van de arrestatie was zeker de genoemde; ze gebruikten zijn transraciale strelingen niet als voorwendsel om hem vast te houden terwijl ze intussen zijn zaken onderzochten. 'Maar het komt waarschijnlijk voor het SS-gerecht, en dan zal u worden gevraagd waarom u niet in het leger bent.' 'De reden daarvoor is duidelijk,' zei Oskar. 'Ik ben een onmisbare oorlogsproducent. Dat kunt u generaal Schindler laten verklaren.' Oskar was een langzame lezer en genoot van het boek van Karl May, over de jager en de Indiaanse wijze in de Amerikaanse wildernis -een fatsoenlijke relatie. Hij las het in elk geval niet overhaast, want het kon wel een week duren voordat hij voor de rechtbank zou verschijnen. De advocaat verwachtte dat de president van de rechtbank een toespraak over onbetamelijk gedrag voor een lid der Duitse natie zou houden en vervolgens een aanzienlijke boete zou opleggen. Het zij zo. Hij zou de rechtbank als een voorzichtiger mens verlaten. Op de vijfde ochtend had hij de halve liter zwarte ersatz-koffie die ze hem bij het ontbijt hadden gegeven al opgedronken toen een onderofficier en twee bewakers hem kwamen halen. Langs de stille deuren werd hij naar boven gebracht, naar een van de kantoren aan de voorkant. Daar trof hij een man die hij weleens op cocktail-party's had ontmoet, Obersturmbannführer Rolf Czurda, hoofd van de Krakau-se
sd
. Czurda zag er in zijn goede pak als een zakenman uit. 'Oskar, Oskar,' zei Czurda, als een oude vriend terechtwijzend. 'We geven je die joodse meisjes voor vijf Mark per dag. Je zou ons moeten zoenen, niet hen.' Oskar legde uit dat het zijn veijaardag was geweest. Hij was onbesuisd geweest. Hij had gedronken. Czurda schudde zijn hoofd. 'Ik heb nooit geweten dat je zo'n grote piet was, Oskar,' zei hij. 'Telefoontjes helemaal vanuit Breslau, van onze vrienden van de Abwehr. Natuurlijk zou het belachelijk zijn je van je werk te houden alleen maar omdat je een of andere jodin over d'r kontje hebt geaaid.' 'U bent erg begripvol, Herr Obersturmbannführer,' zei Oskar, en voelde het verzoek om een soort beloning bij Czurda vorm aannemen. 'Als ik ooit nog eens in de gelegenheid ben uw royale gebaar te beantwoorden...' 'Het geval wil,' zei Czurda, 'dat ik een oude tante heb die door een bombardement haar woning is kwijtgeraakt.' Nog een oude tante. Schindler klakte meewarig met zijn tong en zei dat een afgezant van overste Czurda te allen tijde welkom was op de Lipowastraat om er een keuze te doen uit de reeks produkten die er werden gemaakt. Maar het was niet goed om mensen als Czurda het idee te geven dat zijn vrijlating geheel en al een gunst was - en het keukengerief wel het minste wat de gelukkig vrijgelaten gevangene kon aanbieden. Toen Czurda zei dat hij kon gaan, maakte Oskar bezwaar. 'Ik kan niet zomaar mijn auto laten komen, Herr Obersturmbannführer. Tenslotte heb ik maar een beperkte hoeveelheid brandstof.' Czurda vroeg of Schindler dan verwachtte dat de s