Authors: Thomas Keneally
SS
'ers had, dat het haar geen recht leek te doen aan het risico dat hij aan het nemen was. Hij zette zijn leven in op de waarschijnlijkheid dat ze, na de Lwówska en de Dabrowski tot hier te hebben afgewerkt, ondertussen onbekwaam genoeg zouden kunnen zijn om de begane grond niet zelf te doorzoeken en daarom niet op mevrouw Dresner, die hij vaag kende, onder de trap te stuiten. Hij werd op zijn woord geloofd. Ze hoorde hen de trap opgaan, op de eerste overloop deuren openen en dichtslaan, met hun laarzen over de vloer van de kamer met de holle ruimte stommelen. Ze hoorde haar vriendin een kijfstem opzetten...
natuurlijk heb ik een werkvergunning, ik werk in de Gestapomess, ik ken de heren allemaal.
Ze hoorde hen van de tweede verdieping met iemand naar beneden komen; met meer dan één, een echtpaar, een gezin.
Plaatsvervangers voor mij,
zou ze later denken. Een mannenstem van middelbare leeftijd, waarin een lichte bronchitis doorklonk, zei: 'Maar heren, we kunnen toch wel wat kleding meenemen?' En op een toon zo onverschillig als die van een stationskruier die om reisinformatie wordt gevraagd, zei de SS'er in het Pools tegen hem: 'Dat is niet nodig. Daarginds zorgen ze voor alles.' Het geluid verdween op de achtergrond. Mevrouw Dresner wachtte. Er kwam geen tweede zoekronde. De tweede zoekronde zou morgen of overmorgen komen. Ze keerden nu op gezette tijden terug en plukten mensen uit het getto. Wat in juni als een toppunt van gruwelijkheid was beschouwd, was in oktober ondertussen een dagelijks proces geworden. En dankbaar als ze de OD-jongen was, begreep ze toen ze naar boven ging om Danka te halen dat je, wanneer moord zo volgens schema, volgens gewoonte, zo bedrijfsmatig plaatsvond als hier in Krakau, met voorzichtige heldhaftigheid bijna onmogelijk de overweldigende energie van het systeem van richting kon laten veranderen. De meer orthodoxen in het getto hadden een leuze - 'Een uur lang leven is nog altijd leven'. De
OD
-jongen had haar dat uur gegeven. Ze wist dat er niemand was die haar meer kon geven. Boven schaamde de vrouw zich een beetje. 'Je dochter kan komen wanneer ze maar wil,' zei ze. Met andere woorden, ik heb je niet uit lafheid buitengesloten, maar vanuit een bepaald beleid. En dat beleid blijft zo. Jij kunt niet worden geaccepteerd, maar je dochter wel. Mevrouw Dresner ging niet met haar in discussie - ze had een gevoel alsof de houding van de vrouw onderdeel was van de wiskundige vergelijking waardoor haar leven in de gang beneden was gered. Ze bedankte de vrouw. Danka zou haar gastvrijheid misschien nog eens moeten aanvaarden. Voortaan zou mevrouw Dresner, omdat ze er voor haar tweeënveertig jaren jong uitzag en nog gezond was, proberen zich op die basis in leven te houden - de economische basis, de vermeende waarde van haar kracht voor de Rüstungsinspektion of voor een andere vleugel van de oorlogsinspanning. Ze had niet veel vertrouwen in het idee. Tegenwoordig begreep iedereen die ook maar enigszins vat op de waarheid had, dat de SS geloofde dat de dood van de maatschappelijk niet te verzoenen jood zwaarder woog dan de eventuele waarde die hij als arbeidskracht mocht hebben. En de vraag in zo'n tijd is: Wie redt Juda Dresner, fabrieksinkoper? Wie redt Janek Dresner, automonteur in de Wehrmacht-garage? Wie redt Danka Dresner, schoonmaakster bij de Luftwaffe, op de morgen waarop de SS ten slotte besluit hun economische waarde te negeren?
Terwijl de
OD'er
zorgde dat mevrouw Dresner in de gang van het huis aan de Dabrowski er het leven afbracht, bereidden de jonge zionisten van de Chaloets-jeugd en de
zob
een meer zichtbare verzetsdaad voor. Ze hadden zich uniformen van de Waffen-ss verschaft, en daarmee het recht om het voor de SS gereserveerde restaurant Cyganeria aan het Sw. Ducha Plac, aan de overkant van het plein, gerekend vanaf het Slowacki-theater, te bezoeken. In het Cyga-neria lieten ze een bom achter die de tafels door het dak joeg, zeven SS'ers aan stukken reet en zo'n veertig andere verwondde. Toen Oskar erover hoorde, wist hij dat hij daar had kunnen zitten om de een of andere SS-functionaris in te palmen. Het was de uitdrukkelijke bedoeling van Sjimon en Gusta Dranger en hun collega's om tegen het oude pacifisme van het getto in te gaan, om het tot algemene rebellie te bekeren. Ze bliezen de alleen voor SS'ers toegankelijke Bagatella-bioscoop aan de Karmelickastraat met een bom op. In het duister toonde Leni Riefenstahl flikkerend de belofte van het Duitse moederschap aan de ronddwalende soldaat die zijn krachten had verbruikt bij de uitvoering van de werken der natie in het barbaarse getto of op de steeds gevaarlijkere straten van het Poolse Krakau, en het volgende ogenblik werd het beeld door een enorme, gele vuurstraal gedoofd. De
zob
zou binnen enkele maanden tijds patrouilleboten op de Weichsel tot zinken brengen, bij ettelijke militaire garages over de hele stad verspreid brandbommen naar binnen gooien, Passagier-scheine verzorgen voor mensen die niet geacht werden er een te hebben, pasfoto's smokkelen naar centra waar ze konden worden gebruikt om valse Arische papieren te vervaardigen, de chique, alleen voor het leger bestemde trein die tussen Krakau en Bochnia liep laten ontsporen, en hun ondergrondse krant in omloop brengen. Ze zouden er ook voor zorgen dat twee luitenants van OD-chef Spira, namelijk Spitz en Forster, die lijsten voor de gevangenneming van duizenden hadden opgesteld, in een hinderlaag van de Gestapo liepen. Het was een variatie op een oud scholierentrucje. Iemand van de ondergrondse, die zich voor informant uitgaf, maakte met de twee politiemannen een afspraak voor een ontmoeting in een dorp in de buurt van Krakau. Tegelijkertijd zei een andere zogenaamde informant tegen de Gestapo dat op een bepaalde rendez-vousplaats twee leiders van de joodse partizanenbeweging te vinden waren. Spitz en Forster werden allebei neergemaaid terwijl ze zich voor de Gestapo uit de voeten maakten. Toch bleef de verzetsstijl der gettobewoners die van Artur Rosenzweig die, toen hem in juni werd gevraagd een lijst voor de deportatie van duizenden mensen te maken, zijn eigen naam, die van zijn vrouw en dochter bovenaan had geplaatst. In Zablocie, op het achtererf van Emalia, pleegden Jereth en Oskar Schindler hun eigen vorm van verzet door plannen voor een tweede barak te smeden.
17
Een Oostenrijkse tandarts, Sedlacek geheten, was nu in Krakau gearriveerd en deed voorzichtig navraag naar Schindler. Hij was per trein vanuit Boedapest gekomen en had een lijst met mogelijke contactpersonen in Krakau bij zich en, in een koffer met dubbele bodem, een hoeveelheid bezettingszloty's die, omdat gouverneur-generaal Frank de belangrijkste waarden van het Poolse geld had afgeschaft, enorm veel plaats innamen. Hij deed weliswaar alsof hij een zakenreis maakte, maar was in werkelijkheid koerier van een zionistische reddingsorganisatie in Boedapest. Zelfs in de herfst van 1942 kenden de zionisten van Palestina, om van de wereldbevolking maar te zwijgen, niets dan geruchten over wat zich in Europa afspeelde. Ze hadden een bureau in Istanboel opgericht om concrete informatie te verzamelen. Vanuit een woning in de wijk Beyoglu van die stad verstuurden drie agenten briefkaarten naar alle zionisten van het Duitse Europa. Op die briefkaarten stond: 'Laat me weten hoe u het maakt.
Erets
verlangt naar u.' Erets betekende 'het land' en wel, voor iedere zionist, Israël. Al die briefkaarten waren ondertekend door een van de drie, een meisje genaamd Sarka Mandelblatt, dat prettig genoeg de Turkse nationaliteit had. De briefkaarten waren in het niets verdwenen. Niemand stuurde antwoord. Dat betekende dat de geadresseerden in de gevangenis, of in het bos, of in een kamp aan het werk, of in een getto, of dood waren. Het enige dat de zionisten van Istanboel hadden was de onheilspellende negatieve aanwijzing van de stilte. Laat in de herfst van 1942 ontvingen ze ten slotte één antwoord, een ansichtkaart met een afbeelding van de Belvarosi van Boedapest. De boodschap erop luidde: 'Bemoedigd door uw interesse in mijn situatie.
Rachamiem maher
[snelle hulp] is dringend nodig. Blijf s.v.p. contact houden.' Dit antwoord was opgesteld door een juwelier uit Boedapest, genaamd Samu Springmann, die na ontvangst van Sarka Mandelblatts briefkaart de boodschap erop had uitgeknobbeld. Samu was klein van stuk, jockey-formaat, en midden dertig. Vanaf zijn dertiende had hij, ondanks een onaantastbare eerlijkheid, functionarissen de handen gesmeerd, het corps diplomatique gunsten bewezen, de lompe geheime politie van Hongarije omgekocht. Nu lieten de mensen in Istanboel hem weten dat ze hem wilden gebruiken om reddingsgeld het Duitse rijk in te voeren en via hem duidelijke informatie over wat er met het Europese jodendom gebeurde aan de wereld over te brengen. In het met Duitsland verbonden Hongarije van generaal Horthy waren Samu Springmann en zijn medezionisten net zo van concreet nieuws van over de Poolse grens verstoken als de mensen in Instanboel. Maar hij begon koeriers te werven die voor een percentage van het geld, of anders uit overtuiging, bereid zouden zijn op het Duitse grondgebied door te dringen. Een van zijn koeriers was een diamanthandelaar, Erich Popescu, een agent van de Hongaarse geheime politie. Een andere was een tapijtsmokkelaar uit de onderwereld, Bandi Grosz, die ook de geheime politie had geholpen, maar die voor Springmann ging werken om te boeten voor al het verdriet dat hij zijn moeder zaliger had berokkend. Een derde was Rudi Schulz, een Oostenrijkse brandkastkraker, een agent van het
Verwaltungsamt
van de Gestapo in Stuttgart. Springmann had een talent voor het spelen van een spel met dubbelagenten als Popescu, Grosz en Schulz, door te appelleren aan hun sentimentaliteit, hun hebzucht en, indien aanwezig, hun principes. Sommige van zijn koeriers waren écht idealisten en werkten vanuit degelijke uitgangspunten. Sedlacek, die tegen het einde van 1942 in Krakau navraag naar Herr Schindler deed, behoorde tot dat slag. Hij had een bloeiende tandartspraktijk in Wenen en had het niet nodig om als midden-veertiger koffers met dubbele bodems Polen in te sjouwen. Maar toch was hij daar, met in zijn zak een lijst, afkomstig uit Istanboel. En de tweede naam op de lijst was die van Oskar. Dat betekende dat iemand - Itschak Stern, de zakenman Ginter, dokter Alexander Biberstein - Schindlers naam aan de zionisten in Palestina had doorgegeven. Zonder het te weten was Herr Schindler voorgedragen voor de post van rechtvaardige.
Dr. Sedlacek had een vriend in het garnizoen van Krakau, net als hij uit Wenen afkomstig, een patiënt die hij van zijn praktijk kende. Het was majoor Franz von Korab van de Wehrmacht. Op zijn eerste avond in Krakau ontmoette de tandarts majoor von Korab voor een borreltje in hotel Cracovia. Sedlacek had een ellendige dag achter de rug, was naar de grauwe Weichsel gegaan en had naar de overkant gekeken, naar Podgórze, de koude vesting van prikkeldraad en hoge grafsteenmuren waarboven op deze miezerige winterdag een wolk van een bijzondere vaagheid hing, terwijl de regen daar aan de andere kant van de valse oosterpoort, waar zelfs de politieagenten vervloekt leken, vinniger viel. Toen het tijd was om Von Korab te ontmoeten, ging hij dankbaar. In de voorsteden van Wenen was altijd het gerucht gegaan dat Von Korab een joodse grootmoeder had. Patiënten lieten het zich zomaar ontvallen - in het Derde Rijk was geroddel over afstamming even acceptabel als een praatje over het weer. Men speculeerde er aan de borreltafel serieus over of het waar was dat de grootmoeder van Reinhard Heydrich met een jood genaamd Süss getrouwd was geweest. Eén maal had Von Korab - tegen alle rede, maar terwille van de vriendschap - tegenover Sedlacek erkend dat het gerucht in dit geval klopte. Deze erkentenis was een vertrouwensgebaar geweest, dat nu wel veilig kon worden beantwoord. Sedlacek vroeg de majoor daarom naar enkele van de mensen op de lijst uit Istanboel. Op Schind-lers naam reageerde Von Korab met een inschikkelijk lachje. Hij kende Herr Schindler, had weleens met hem gegeten. Hij was fysiek imposant, zei de majoor, en verdiende geld als water. Hij was veel goochemer dan hij zich voordeed. Ik kan hem nu direct wel even bellen om een afspraak te maken, zei Von Korab. De volgende morgen om tien uur gingen ze het kantoor van Emalia binnen. Schindler ontving Sedlacek beleefd, maar keek naar majoor Von Korab om te zien hoeveel vertrouwen hij in de tandarts stelde. Na een poosje vatte Oskar sympathie voor de vreemdeling op, en de majoor excuseerde zich en wilde niet voor de ochtendkoffie blijven. 'Goed,' zei Sedlacek toen Von Korab was vertrokken, 'Ik zal u precies vertellen waar ik vandaan kom.' Hij zei niets over het geld dat hij had meegebracht, noch over het feit dat er grote kans was dat vertrouwde contactpersonen in Polen in de toekomst kleine vermogens aan contanten van het
Jewish Joint Dis-tribution Committee
zouden krijgen. Wat de tandarts wilde weten, zonder financiële beïnvloeding, was wat Herr Schindler wist en vond van de oorlog tegen het jodendom in Polen. Toen Sedlacek de vraag had uitgesproken, aarzelde Schindler. In die ene seconde verwachtte Sedlacek een weigering. In Schindlers zich uitbreidende fabriek werkten vijfhonderdvijftig joden tegen het huurtarief van de SS. De Rüstungsinspektion garandeerde een man als Schindler een continue reeks vette orders; de SS beloofde hem, voor niet meer dan zeveneneenhalve Reichsmark per dag per persoon, een continue reeks slaven. Het zou geen verrassing zijn als hij eens gemakkelijk in zijn gecapitonneerde leren stoel zou gaan zitten en beweren van niets te weten. 'Er is één probleem, Herr Sedlacek, bromde hij. 'Dat is dit. Wat ze met de mensen in dit land doen is ongelooflijk.' 'U bedoelt,' zei dr. Sedlacek, 'dat u bang bent dat mijn opdrachtgevers u niet zullen geloven?' Schindler zei: 'Als je bedenkt dat ik het zelf haast niet kan geloven.' Hij stond op, liep naar de drankkast, schonk twee glazen cognac in en bracht er een naar Sedlacek. Met het andere ging hij naar zijn eigen kant van het bureau terug, nam een slok, keek fronsend naar een factuur, pakte haar op, liep op zijn tenen naar de deur en zwaaide hem open, alsof hij een luistervink wilde betrappen. Even bleef hij daar in de omlijsting staan. Toen hoorde Sedlacek hem rustig met zijn secretaresse over de factuur praten. Na een paar minuten deed hij de deur dicht en keerde naar Sedlacek terug, nam plaats achter zijn bureau en begon na nog een grote slok te praten. Zelfs binnen Sedlaceks eigen kleine cel, zijn Weense anti-naziclub, had men er geen voorstelling van dat de jodenvervolging zó systematisch was geworden. Het verhaal dat Schindler hem vertelde was niet alleen in moreel opzicht ontstellend, je moest ook nog geloven dat de nationaal-socialisten midden in een wanhopige strijd duizenden manschappen, het instrument van de kostbare spoorwegen, een enorme hoeveelheid kubieke meters vrachtruimte, dure bouwtechnieken, een fatale marge van hun wetenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingspersoneel, een omvangrijke bureaucratie, hele automatischewapen arsenalen, hele munitiemagazijnen allemaal zouden besteden aan een uitroeiing die geen militaire of economische betekenis had, maar alleen een psychologische. Sedlacek had louter gruwelverhalen verwacht - honger, economische beperkingen, gewelddadige pogroms in die of die stad, schendingen van het eigendomsrecht - alle historisch gezien gebruikelijke dingen. Oskars resumé van de gebeurtenissen in Polen overtuigde Sedlacek juist doordat Oskar het soort mens was dat hij was. De bezetting had hem geen windeieren gelegd, hij zat in het hartje van zijn eigen bijenkorf, met een glas cognac in zijn hand. Hij was zowel indrukwekkend kalm aan de buitenkant als fundamenteel kwaad van binnen. Hij was als iemand die tot zijn spijt had gemerkt dat het hem onmogelijk was het ergste niet te geloven. Hij vertoonde geen neiging de feiten die hij overbracht op te kloppen. Als ik kan zorgen dat u een visum krijgt, zei Sedlacek, zou u dan naar Boedapest willen komen om wat u me zojuist hebt verteld aan mijn opdrachtgevers en de anderen door te geven? Schindler leek even verrast. U kunt toch een rapport schrijven, zei hij. En u hebt dit soort dingen vast weleens uit andere bronnen vernomen. Maar Sedlacek zei nee; er waren wel losse verhalen geweest, details van incident zus en incident zo. Geen alomvattend beeld. Kom naar Boedapest, zei Sedlacek. Maar bedenk wel dat het misschien oncomfortabel reizen is. Bedoelt u, vroeg Schindler, dat ik lopend de grens over moet? Zo erg nu ook weer niet, zei de tandarts. U zult misschien in een goederentrein moeten reizen. Ik kom, zei Oskar Schindler. Sedlacek vroeg hem naar de andere namen op de lijst uit Istanboel. Bovenaan stond bij voorbeeld een Krakause tandarts. Tandartsen waren altijd gemakkelijk te bezoeken, zei Sedlacek, omdat iedereen ter wereld wel minstens één bonafide gaatje heeft. Nee, zei Schindler. Ga niet bij die man langs. Die is gecompromitteerd door de SS. Voordat Sedlacek Krakau verliet om naar Springmann in Boedapest terug te keren, maakte hij nog een afspraak voor een ontmoeting met Schindler. Hij overhandigde Oskar in het kantoor van
def
bijna al het geld dat Springmann hem had gegeven om naar Polen te brengen. Er bestond, gezien Schindlers hedonistische smaak, altijd enige kans dat hij het aan juwelen van de zwarte markt zou uitgeven. Maar Springmann noch Istanboel vroeg om bepaalde verzekeringen. Ze zouden toch met geen mogelijkheid ooit de accountant kunnen spelen. Het moet gezegd worden dat Oskar zich onberispelijk heeft gedragen en de contanten aan zijn contactpersonen in de joodse gemeenschap heeft gegeven om ze naar eigen inzicht te besteden.