Authors: Thomas Keneally
Verschwinde.
r
Oftewel ingerukt, Pools soldaatje met je hakkengeklap. Pfefferberg zette het op een lopen, zonder om te kijken, en hij zou niet verbaasd zijn geweest als hij van achteren was neergeschoten. Al rennend bereikte hij de hoek van de Wegierska, ging hem om en passeerde het ziekenhuisterrein waar hij enkele uren geleden nog een getuige was geweest. Toen hij de poort naderde, viel de duisternis en vervaagden de laatste vertrouwde stegen van het getto. Op het Podgórzeplein stond de laatste officiële drom gevangenen binnen een los kordon van SS'ers en Oekraïeners. 'Ik moet de laatste zijn die er levend uit is gekomen,' zei hij tegen de mensen in die menigte.
Of als hij het niet was, waren het Wulkan de juwelier en zijn vrouw en zoon. Wulkan had de afgelopen maanden in de fabriek De Vooruitgang gewerkt en, wetend wat er ging gebeuren, Treuhander Unkelbach benaderd met een grote diamant die hij twee jaar lang in de voering van een jas had verstopt. 'Herr Unkelbach,' zei hij tegen de bewindvoerder, 'Ik zal overal naar toe gaan waar ik heen word gestuurd, maar mijn vrouw is niet tegen al dat lawaai en geweld opgewassen.' Wulkan en zijn vrouw en zoon zouden in de politiepost van de
OD
wachten, bewaakt door een joodse politieman die ze kenden, en dan zou Herr Unkelbach in de loop van de dag misschien willen komen om hen zonder bloedvergieten naar Plaszów over te brengen. Sinds vanmorgen zaten ze in een hokje in de politiepost, maar de wachttijd was net zo angstig geweest als wanneer ze in hun keuken waren gebleven; de jongen was beurtelings bang en verveeld, en zijn vrouw siste hem aldoor verwijten toe. Waar blijft hij toch? Komt hij eigenlijk wel? Wat een lui, wat een lui! Vroeg in de middag verscheen Unkelbach zowaar; hij kwam de post van de Ordnungsdienst in om naar de wc te gaan en koffie te drinken. Toen Wulkan uit het kantoortje kwam waarin hij had zitten wachten, zag hij een Treuhander Unkelbach die hij nog niet kende: een man met het uniform van een SS-onderofficier aan, rokend en in geanimeerd gesprek gewikkeld met een andere SS'er, zijn ene hand gebruikend om grote, hongerige slokken koffie te nemen, grote happen rook af te bijten, een homp bruinbrood naar binnen te schrokken, terwijl zijn pistool, dat hij nog in zijn linkerhand hield, als een rustend dier op de balie van de politiepost lag en donkere bloedspatten over de voorkant van zijn uniform liepen. De ogen die hij op die van Wulkan richtte zagen de juwelier niet. Wulkan wist meteen dat Unkelbach zich niet aan de afspraak probeerde te onttrekken, maar zich er gewoon niets meer van herinnerde. De man was dronken, en niet van alcohol. Als Wulkan hem iets had toegeroepen, zou het antwoord een blik van extatisch onbegrip zijn geweest. Hoogstwaarschijnlijk gevolgd door iets ergers. Wulkan gaf het op en ging naar zijn vrouw terug. Ze zei maar: 'Waarom praatje niet met hem? Ik ga wel met hem praten als hij er nog is.' Maar toen zag ze de duisternis in Wulkans ogen en wierp een steelse blik om de rand van de deur. Unkelbach maakte net aanstalten om te vertrekken. Ze zag het ongewone uniform, aan de voorkant ondergespat met het bloed van kleine kooplui en hun vrouwen. Ze uitte een zacht gejammer en keerde naar haar zitplaats terug. Net als haar man verviel ze nu tot gegronde wanhoop, en op een of andere manier werd het wachten gemakkelijker. De
ODd
'er
die ze kenden bracht hen terug tot het gebruikelijke ritme van hoop en angst. Hij vertelde hun dat de hele OD, op de pretorianen van Spira na, om zes uur 's middags het getto uit en op de Wieliczkastraat naar Plaszów moest zijn. Hij zou zien of hij de Wulkans op een of andere manier in een der wagens kon krijgen. Toen het duister was gevallen direct nadat Pfefferberg de Wegierska was opgerend, toen de laatste partij gevangenen was verzameld bij de poort naar het Podgórzeplein, terwijl dokter H. en zijn vrouw in het gezelschap en begeleid door een groep lawaaierige Poolse dronkaards oostwaarts trokken, en terwijl de Sonderkommando-ploegen zaten uit te rusten en te roken voordat ze de woningen voor de laatste maal zouden doorzoeken, reden er twee met paarden bespannen wagens bij de politiepost voor. Het gezin Wulkan werd door de OD'ers onder dozen met paperassen en bundels kleren verborgen. Symche Spira en zijn maten waren buiten zicht, waren ergens in de straten bezig, dronken koffie met onderofficieren, vierden hun blijvende positie in het systeem. Maar voordat de wagens de gettopoort uit waren, hoorden de Wulkans, platgedrukt tegen de planken, het bijna onafgebroken geluid van geweer- en pistoolschoten vanuit de straten achter zich. Dat betekende dat Amon Goeth en Willi Haase, Albert Hujar, Horst Pilarzik en enige honderden anderen doordrongen in de zoldernissen, de valse plafonds, de kisten in kelders, en degenen vonden die de hele dag een hoopvolle stilte hadden bewaard. Meer dan vierduizend van zulke mensen werden in de loop van de nacht ontdekt en op straat gefusilleerd. In de twee daaropvolgende dagen werden hun lichamen op open vrachtwagens naar Plaszów gebracht en in twee massagraven in het bos achter het nieuwe kamp begraven.
22
We weten niet in wat voor gemoedstoestand Oskar Schindler de 13de maart, de laatste en ergste dag van het getto, heeft doorgebracht. Maar toen zijn arbeiders onder bewaking vanuit Plaszów naar hem terugkeerden, was hij inmiddels weer in de stemming om gegevens te verzamelen om Sedlacek bij zijn volgende bezoek door te geven. Hij kwam van de gevangenen te weten dat Zwangsarbeitslager Plaszów -zoals het in het bureaucratentaaltje van de s s heette - geen rationeel rijk zou worden. Goeth had zijn passie tegen bouwkundigen al uitgeleefd door de bewakers Zygmunt Grünberg in coma te laten slaan en zo laat naar de ziekenbarak boven bij het vrouwenkamp te laten brengen dat zijn dood verzekerd was. Van de gevangenen die hun stevige lunchsoep bij
def
aten hoorde Oskar ook dat Plaszów niet alleen als werkkamp, maar ook als executieplaats fungeerde. Het hele kamp kon de executies horen, maar enkele gevangenen waren er ook ooggetuige van geweest. Bij voorbeeld de gevangene M., die voor de oorlog een schilder- en behangzaak in Krakau had gehad. In de eerste dagen van het kamp moest hij de huizen van de SSs schilderen en behangen, de paar kleine landelijke villa's die het weggetje aan de noordkant van het kamp flankeerden. Zoals iedere speciaal gewaardeerde handwerksman had hij meer bewegingsvrijheid, en dat voorjaar was hij op een middag vanaf de villa van Untersturmführer Leo John het pad opgelopen dat naar de heuvel de Chujowa Górka leidde, op de top waarvan het Oostenrijkse fort stond. Voordat hij weer langs de helling naar het fabrieksterrein zou afdalen moest hij even stoppen om een heuvelopwaarts zwoegende legertruck te laten passeren. M. had gezien dat onder de huif vrouwen zaten, toevertrouwd aan de hoede van Oekraïense bewakers met witte overalls aan. Hij had zich achter een stapel hout verborgen en gedeeltelijk kunnen zien hoe de vrouwen eruit gehaald en het fort ingevoerd werden, en geweigerd hadden zich uit te kleden. De man die daarbinnen de bevelen schreeuwde was de SS'er Edmund Sdrojewski. Oekraïense onderofficieren liepen tussen de vrouwen door en sloegen hen met handvatten van zwepen. M. nam aan dat het jodinnen waren, waarschijnlijk vrouwen die op het bezit van Arische papieren waren betrapt, vanuit de Montelupich-gevangenis hierheen gebracht. Sommigen schreeuwden het uit onder de slagen, maar anderen zwegen, alsof ze de Oekraïeners zoveel voldoening niet gunden. Een van hen hief het
Sjema Jisraëel
aan en de anderen vielen in. De verzen rezen krachtig boven de heuvel op, alsof de vrouwen - die tot gisteren de echte Arische hadden gespeeld - zojuist hadden bedacht dat ze, nu de druk van hen af was, vrijer dan wie ook waren om onder de neus van Sdrojewski en de Oekraïeners te vieren dat ze van een ander volk waren. Toen werden ze, ineengedoken uit kuisheid en wegens de koude lentelucht, allemaal doodgeschoten, 's Avonds haalden de Oekraïeners hen met kruiwagens weg en begroeven hen in het bos aan de andere kant van de Chujowa Górka. Ook de mensen in het kamp beneden hadden die eerste executies op de heuvel, die nu de profane bijnaam Pikheuvel kreeg, gehoord. Sommigen zeiden bij zichzelf dat het partizanen waren die daar boven werden neergeschoten, onhandelbare marxisten of krankzinnige nationalisten. Het was daar boven een ander land. Als je je aan de verordeningen binnen het draad hield, hoefde je er nooit te komen. Maar de meer scherpzinnigen onder Schindlers arbeiders, in colonne langs de kabelfabriek, de Wieliczkastraat op en naar Zablocie gevoerd om bij
def
te werken - die wisten wel waarom gevangenen uit de Montelupich in het Oostenrijkse heuvelfort werden gefusilleerd, waarom de SS'ers niet gealarmeerd leken als de aankomst van de truckladingen werd gezien of het geluid door heel Plaszów werd gehoord. De reden ervoor was dat de
SS
'ers de kampbevolking niet als uiteindelijke getuigen beschouwden. Als ze zich zorgen hadden gemaakt over een berechting, een massa toekomstige getuigenissen, zouden ze de vrouwen wel dieper mee het bos in hebben genomen. De conclusie die moest worden getrokken, besloot Oskar, was niet dat de Chujowa Górka een van Plaszów gescheiden wereld was, maar dat ze allemaal, degenen die per vrachtwagen naar het heuvelfort werden gebracht en degenen achter het draad onder aan de heuvel, gevonnist waren.
De eerste ochtend dat commandant Goeth zijn voordeur uit stapte en zomaar een gevangene vermoordde, was men geneigd ook dit, net als de eerste executie op de Chujowa Górka, als een eenmalige gebeurtenis te beschouwen, als iets dat los stond van wat het gewone leven van het kamp zou worden. In werkelijkheid zou het fusilleren op de heuvel weldra natuurlijk vast gebruik blijken, evenals Amons ochtendroutine. Gekleed in overhemd en rijbroek en -laarzen, door zijn bediende mooi glimmend gepoetst, placht hij op het bordes van zijn tijdelijke villa te verschijnen. (Aan de andere kant van het kamp waren ze een beter gebouw voor hem aan het opknappen.) Met het vorderen van het seizoen zou hij zonder overhemd verschijnen, want hij hield van de zon. Maar voorlopig stond hij er in de kleren waarin hij had ontbeten met een verrekijker in zijn ene hand en een sluipschuttersgeweer in de andere. Aandachtig bekeek hij het kampterrein, het werk in de steengroeve, de gevangenen die de steenwagons op de langs zijn deur lopende rails voortduwden of -trokken. Degenen die even opkeken zagen de rook van de sigaret die hij tussen zijn lippen geklemd hield, zoals iemand zonder handen rookt wanneer hij het te druk heeft om zijn vakgereedschap neer te leggen. De eerste paar dagen van het kamp verscheen hij zo aan zijn voordeur en schoot een gevangene die niet hard genoeg tegen een met kalksteen beladen kar leek te duwen dood. Niemand wist precies waarom hij juist die gevangene moest hebben - Amon hoefde zeker zijn motieven niet op te tekenen. Met één knal vanaf het bordes werd de man uit de groep duwende en trekkende gevangenen geplukt en zijdelings op de weg gesmeten. De anderen hielden natuurlijk op met duwen, hun spieren verstijfd in afwachting van een algemene slachtpartij. Maar Amon wuifde hen fronsend verder, alsof hij wilde zeggen dat hij voor dit moment tevreden was over de werkprestatie die ze leverden. Afgezien van zulke excessen met gevangenen brak Amon ook nog een der beloften die hij de ondernemers had gedaan. Oskar kreeg een telefoontje van Madritsch - Madritsch wilde dat ze zich allebei zouden beklagen. Amon had gezegd dat hij zich niet met de fabriekszaken zou bemoeien. Hij bemoeide zich er althans niet van binnenuit mee. Maar hij hield werkploegen op door de kampbevolking bij het appèl urenlang op de Appellplatz vast te houden. Madritsch vertelde van een geval waarbij in een bepaalde barak een aardappel was gevonden, om welke reden alle gevangenen van die barak publiekelijk, ten overstaan van de duizenden medekampbewoners, moesten worden afgeranseld. Er gaat enige tijd mee heen om een paar honderd mensen hun broek en onderkleren naar beneden, hun overhemd of jurk omhoog te laten doen en ze stuk voor stuk op vijfentwintig zweepslagen te trakteren. Goeth hanteerde de regel dat de afgeranselde gevangene, ter oriëntatie van de Oekraïeners die de slagen toedienden, hardop de nummers moest afroepen. Als het slachtoffer de tel kwijtraakte, moest hij opnieuw beginnen. De appèls van commandant Goeth zaten vol met dergelijke tijdrovende grapjes. Daardoor arriveerden werkploegen steeds uren te laat bij Madritsch' kledingfabriek binnen het kamp Plaszów, en nog een uur later bij Oskars bedrijf aan de Lipowastraat. Dan kwamen ze ook nog geschokt aan, niet in staat zich te concentreren, verhalen mompelend over wat Amon of John of Scheidt of een andere officier die ochtend had gedaan. Oskar beklaagde zich bij een hem bekende ingenieur van de Rüstungsinspektion. Het heeft geen zin je bij de politiechefs te beklagen, zei de ingenieur. Die zijn niet met dezelfde oorlog bezig als wij. Wat ik zou moeten doen, zei Oskar, is de mensen op mijn terrein houden. Mijn eigen kamp maken. De ingenieur vond het een vermakelijk idee. Waar wou je ze onderbrengen, ouwe jongen? vroeg hij. Veel ruimte heb je niet. Als ik aan de ruimte kan komen, zei Oskar, zou u dan een brief ter ondersteuning willen schrijven? Toen de ingenieur toestemde, belde Oskar een ouder echtpaar, genaamd Bielski, dat aan de Stradomstraat woonde. Hij wilde weten of ze een bod op het aan zijn fabriek grenzende land in overweging zouden willen nemen. Hij reed de rivier over om bij hen op bezoek te gaan. Ze waren verrukt over zijn optreden. Omdat hij afdingrituelen altijd vervelend had gevonden, begon hij met hun een hoogconjunctuurprijs aan te bieden. Ze gaven hem thee en belden in staat van grote opwinding hun notaris om de bescheiden op te maken terwijl Oskar nog in huis was. Vanaf hun woning reed Oskar de stad uit om Amon beleefdheidshalve te vertellen dat hij van plan was op zijn eigen fabrieksterrein een nevenkamp van Plaszów aan te leggen. Amon was erg ingenomen met het idee. 'Als de SS-generaals het goedvinden,' zei hij, 'kunt u op mijn medewerking rekenen. Zolang u mijn muzikanten of mijn dienstmeid maar niet wilt hebben.' De volgende dag werd er een grootscheepse ontmoeting met Oberführer Schemer op de Pomorskastraat georganiseerd. Op de een of andere manier wist zowel Amon als generaal Schemer dat het mogelijk zou zijn Oskar voor alle kosten van het kamp te laten opdraaien. Ze begrepen dat Oskar, toen hij met het industriële argument aankwam - 'Ik wil mijn arbeiders op het terrein hebben om hun werkkracht vollediger te kunnen uitbuiten' - tegelijkertijd aankwam met een andere hem na aan het hart liggende manie waarbij de kosten er niet toe deden. Ze beschouwden hem als een geschikte vent die door een soort jodenliefde, als door een virus, was aangestoken. Het was een bevestiging van de SS-theorie dat de joodse geest de wereld zo had doortrokken, zulke magische effecten kon bereiken, dat Herr Oskar Schindler net zo beklagenswaardig was als een in een kikker veranderde prins. Maar hij zou wel voor zijn ziekte moeten betalen. De eisen van
Obergruppen
Friedrich-Wi1he1m Krüger, hoofd van politie van het gouvernement-generaal en superieur van Schemer en Czurda, waren gebaseerd op de reglementen die waren opgesteld door de afdeling Concentratiekampen van het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt van generaal Oswald Pohl, ook al werd Plaszów vooralsnog onafhankelijk van Pohls bureau geleid. De basisvoorwaarden voor een SS-nevenwerkkamp omvatten de aanleg van drie meter hoge omheiningen, van wachttorens op een bepaalde onderlinge afstand, naar gelang van de lengte van de kampomtrek, van latrines, barakken, een ziekenbarak, een tandartspost, een badhuis-en ontluizingscomplex, een kapperswerkplaats, een voedselmagazijn, een wasserij, een kantoorbarak, een bewakersblok van iets betere constructie dan de barakken zelf, plus alle toebehoren. Amon en Czurda hadden bedacht dat Oskar, zoals ook niet meer dan gepast was, de kosten hetzij uit economische motieven, hetzij vanwege de kabbalistische betovering waaronder hij stond wel op zich zou nemen. En ook al zouden ze Oskar laten betalen, zijn voorstel kwam hun goed uit. Er was nog een getto in Tarnów, een kilometer of zeventig naar het oosten, en wanneer dat werd opgeheven, zou de bevolking in Plaszów moeten worden opgenomen. Evenals de duizenden joden die nu vanuit de sjtetls van Zuid-Polen in Plaszów aankwamen. Een nevenkamp aan de Lipowastraat zou die druk verlichten. Amon begreep ook, al zou hij het nooit hardop tegen de politiechefs zeggen, dat het niet nodig zou zijn een kamp aan de Lipowastraat al te precies te voorzien van de minimale voedselbehoeften zoals neergelegd in de richtlijn van generaal Pohl. Amon, die zonder protest te ontmoeten banbliksems vanaf zijn bordes kon slingeren, die in ieder geval geloofde in de officiële gedachte dat in Plaszów een zekere slijtage moest plaatshebben, verkocht via een vertegenwoordiger van hem, een jood genaamd Chilowicz die contacten met fabrieksdirecties, kooplui en zelfs restaurants in Krakau onderhield, al een percentage van de kamprantsoenen op de openbare markt van Krakau. Dokter Alexander Biberstein, nu zelf een Plaszów-gevangene, stelde vast dat het dagelijkse rantsoen tussen 700 en 1100 calorieën bevatte. Bij het ontbijt kreeg een gevangene een halve liter zwarte ersatzkoffie met een eikelsmaak, en een brok roggebrood van 175 gram, een achtste van een der ronde broden die iedere morgen door bedienden van de barakkenkantine bij de bakkerij werden opgehaald. Omdat honger zo'n destructieve kracht is, sneed iedere kantinebediende het brood met zijn rug naar de anderen in stukken en riep: 'Wie wil dit stuk? Wie dit?' Tussen de middag werd er soep uitgedeeld -wortels, bieten, sagosurrogaat. De ene dag was hij gevulder dan de andere. Maar met de werkploegen die iedere avond terugkeerden kwam beter voedsel binnen. Een kleine kip kon onder een jas worden vervoerd, een luxebroodje in een broekspijp. Toch probeerde Amon dat te verhinderen door de terugkerende ploegen in de schemering voor het administratiegebouw door de bewakers te laten fouilleren. Hij wilde niet dat het proces van natuurlijke uitputting werd gefrustreerd, of dat de ideologische wind uit zijn via Chilowicz verlopende voedseltransacties werd genomen. Omdat hij zijn eigen gevangenen dus niet verwende, vond hij dat Oskar, als hij zo'n duizend joden zou willen nemen, ze wel op eigen kosten zou kunnen verwennen, zonder al te regelmatig brood- en bietenleveranties uit de opslagruimten van Plaszów te krijgen. Het waren dat voorjaar niet alleen de politiechefs van de regio Krakau die Oskar moest spreken. Hij ging ook zijn achterterrein op om de buren te overreden. Na de twee schamele barakken, gebouwd van het vurenhout van Jereth, kwam hij bij de radiatorfabriek, die werd gedreven door Kurt Hoderman. Er werkten een horde Polen en ongeveer honderd gevangenen uit Plaszów. De andere kant op stond de kistenmakerij van Jereth, met de Duitse ingenieur Kuhnpast als bewindvoerder. Omdat de mensen uit Plaszów maar zo'n klein gedeelte van hun personeel vormden, reageerden ze zonder enthousiasme op het idee, maar waren er ook niet tegen. Want Oskar bood aan om hun joden vijftig meter van het werk te huisvesten in plaats van vijf kilometer. Vervolgens trok Oskar de buurt in om op het kantoor van het Wehrmacht-garnizoen, een paar straten verderop, te gaan praten met de genieofficier Schmilewski, die een ploeg gevangenen uit Plaszów in dienst had. Schmilewski had geen bezwaren. Zijn naam werd, samen met die van Kuhnpast en Hoderman, toegevoegd aan de aanvrage die Oskar naar de Pomorskastraat verstuurde. Landmeters van de SS bezochten Emalia en overlegden met landmeter Steinhauser, een oude vriend van Oskar uit de Rüstungsin-spektion. Ze stonden fronsend naar het terrein te kijken, zoals landmeters plegen te doen, en stelden vragen over de drainage. Oskar ontving hen allemaal boven in zijn kantoor voor een kop morgenkoffie met cognac, waarna een ieder minzaam zijns weegs ging. Binnen enkele dagen werd de aanvrage voor de vestiging van een SS-nevenwerkkamp op het achterterrein van de fabriek goedgekeurd. Dat jaar mocht
def
zich verheugen in een winst van
15
,8 miljoen Reichsmark. Men zou kunnen denken dat de 300.000 Reichsmark die Oskar nu aan bouwmaterialen voor het Emalia-kamp uitgaf weliswaar hoge maar geen rampzalige overheadkosten vormden. Maar in feite zou dit pas het begin van zijn betalingen zijn. Oskar stuurde de
Bauleitung
van
Plaszów een verzoek om de hulp van een jonge bouwkundige, Adam Garde geheten. Garde werkte nog aan de barakken van Amons kamp en werd steeds, na de barakken-bouwers instructies te hebben gegeven, onder individuele bewaking van Plaszów naar de Lipowastraat gevoerd om toezicht te houden bij het opzetten van het kamp van Oskar. Toen Garde voor het eerst in Zablocie verscheen, trof hij er twee rudimentaire barakken aan, die al door een kleine vierhonderd gevangenen werden bewoond. Er was een omheining waarlangs een SS-ploeg patrouilleerde, maar de bewoners vertelden Garde dat Oskar de s s niet binnen het kampement of in de fabriek toeliet, behalve natuurlijk wanneer hogere inspecteurs de zaak kwamen bekijken. Oskar, zeiden ze, zorgde ervoor dat het kleine SS-garnizoen van de Emalia-fabriek goed van drank voorzien en content met zijn lot was. Garde zag dat de Emalia-gevange-nen zelf tevreden waren tussen de zwakke, krimpende planken van hun twee barakken, de mannen- en de vrouwenbarak. Nu al noemden ze zich Schindlerjuden, en gebruikten die term alsof ze zichzelf voorzichtig feliciteerden, zoals iemand die van een hartaanval herstelt zichzelf als een geluksvogel zou kunnen beschrijven. Ze hadden al een paar primitieve latrines gegraven, die de bouwkundige Garde bij de ingang van de fabriek kon ruiken, maar hij kon de aandrang tot het werk wel billijken. Ze wasten zich bij de pomp op de binnenplaats van
def.
Oskar vroeg hem op zijn kantoor boven te komen en de plannen te bekijken. Zes barakken voor ten hoogste twaalfhonderd mensen. De keuken aan deze kant, de SS-kazerne - Oskar had de SS tijdelijk in een gedeelte van de fabriek ondergebracht - aan de andere kant van het draad, helemaal achteraan. Ik wil een werkelijk voortreffelijk doucheblok met wasserij hebben, zei Oskar tegen hem. Ik heb de lassers om het op uw aanwijzingen in elkaar te zetten. Vlektyfus, bromde hij met een lichte glimlach naar Garde. We willen geen van allen vlektyfus. In Plaszów bijten de luizen al toe. We moeten kleren kunnen uitkoken. Adam Garde vond het heerlijk om iedere dag naar de Lipowastraat te gaan. Twee bouwkundigen waren in Plaszów al voor hun diploma's gestraft, maar bij
def
waren experts nog experts. Op een morgen, toen zijn bewaker hem over de Wieliczkastraat naar Zablocie voerde, doemde er ineens een zwarte limousine op, die vlak achter hen krachtig remde. Eruit stapte Untersturmführer Goeth. Hij had die rusteloze blik van hem in zijn ogen. Eén gevangene, één bewaker, merkte hij op. Wat heeft dat te betekenen? De Oekraïener deelde de Herr Kommandant met permissie mede dat hij orders had deze gevangene iedere morgen naar Herr Oskar Schindlers Emalia te escorteren. Ze hoopten allebei, Garde en de Oekraïener, dat het noemen van Oskars naam hun immuniteit zou verlenen. Eén bewaker, één gevangene? vroeg de commandant nog eens, maar hij was gesust en stapte zonder de zaak op radicale wijze op te lossen weer in zijn limousine. Later op de dag benaderde hij Wilek Chilowicz, die niet alleen zijn vertegenwoordiger was, maar ook hoofd van de joodse kamppolitie, of brandweer', zoals de leden ervan werden genoemd. Symche Spira, kort geleden de Napoleon van het getto, woonde daar nog steeds en hield iedere dag toezicht bij het opzoeken en uitspitten van het diamant, goud en geld dat weggestopt en niet vermeld was door mensen die nu as op de dennennaalden van Belzec waren. In Plaszów had Spira echter geen macht, want de centrale macht in het kamp was Chilowicz. Niemand wist hoe Chilowicz aan zijn gezag was gekomen. Misschien had Willi Kunde zijn naam aan Amon doorgegeven; misschien had Amon zijn stijl herkend en gewaardeerd. Maar ineens was hij daar hoofd van de brandweer in Plaszów, uitdeler van de petten en armbanden van het gezag in dat gedegenereerde rijk en, net als Symche, beperkt genoeg van fantasie om zijn macht gelijk te stellen met die van tsaren. Goeth benaderde Chilowicz en zei dat hij Adam Garde beter helemaal naar Schindler kon sturen, om van het gedoe af te zijn. Bouwkundigen hebben we voor het grijpen, zei Goeth met afkeer. Hij bedoelde dat bouwkunde een gemakzuchtige keuze was geweest voor joden die niet tot de medische faculteiten der Poolse universiteiten waren toegelaten. Maar voor hij naar Emalia gaat, zei Amon, moet hij eerst mijn kas afmaken. Dit nieuws bereikte Adam Garde terwijl hij op zijn plekje in de vier lagen hoge stapelbedden van barak 21 lag. Aan het einde van een beproeving zou hij in Zablocie worden afgeleverd. Hij zou bij de achterdeur van het huis van Goeth bouwen, waar de regels, zoals Diana Reiter en Grünberg hem hadden kunnen vertellen, onvoorspelbaar waren. Halverwege zijn werkzaamheden voor de commandant werd er een grote balk naar zijn plaats in het dak van Amons kas gehesen. Onder het werk hoorde Adam Garde het geluid van de twee honden van de commandant, Rolf en Ralf, namen uit een krantenstrip - heel komisch; maar de afgelopen week had Amon ze een vrouwelijke gevangene die van luieren werd verdacht de borst laten afscheuren. Amon zelf, met zijn halfvoltooide technische opleiding, kwam telkens terug om met een professionele houding de dakbalken omhoog te zien takelen. Hij kwam iets vragen toen de nokbalk in de ervoor gemaakte sleuven werd aangebracht. Het was een enorm eind zwaar vurenhout, en Goeth riep zijn vraag helemaal vanaf de andere kant. Adam Garde kon hem niet verstaan en zette zijn hand aan zijn oor. Goeth vroeg het nog eens, en - wat erger was dan hem niet kunnen horen - Garde begreep hem niet. 'Ik begrijp u niet, Herr Kommandant,' gaf hij toe. Met zijn beide langvingerige handen greep Goeth de stijgende balk, trok het uiteinde ervan naar achteren en zwiepte hem naar de bouwkundige toe. Garde zag het massieve hout in volle vaart op zijn hoofd afkomen en begreep dat het een dodelijk instrument was. Hij hief zijn rechterhand op en daar sloeg de balk tegenaan, verbrijzelde de knokkels en middenhandsbeenyes en smeet hem tegen de grond. Toen Garde weer door het waas van pijn en misselijkheid heen kon zien, had Amon zich omgedraaid en zich verwijderd. Misschien zou hij morgen terugkomen voor een bevrédigend antwoord... Om te voorkomen dat hij als gebrekkig en ongeschikt zou worden beschouwd, hoedde Garde zich er wel voor zijn verbrijzelde hand op weg naar de
Krankenstube
te koesteren. Gewoon gedragen, hing hij zwaar aan zijn zijde, als een blaas vol martelende pijn. Hij liet zich door dokter Hilfstein een gipsverband aanpraten. Zo bleef hij toezicht houden op de bouw van de kas en liep hij iedere dag naar de Emaliafabriek, hopend dat de lange mouw van zijn jas het verband zou helpen verbergen. Toen hij zich daar onzeker over voelde, bevrijdde hij zijn hand van het gips en liet hem verwrongen herstellen. Hij wilde zijn overplaatsing naar het nevenkamp van Schindler waarborgen door een ongeschonden aanblik te bieden. Binnen een week werd hij, met een overhemd en een paar boeken in een pakje, voorgoed naar de Lipowastraat gevoerd.