Authors: Thomas Keneally
Emilie Schindler had zo haar eigen transacties te verzorgen. Met een stapeltje door Bejski verzorgde valse papieren liet ze door twee gevangenen wodka en sigaretten in een der bedrijfsvrachtwagens laden en zich naar de grote mijnstad Ostrau bij de grens van het gouvernement-generaal rijden. Bij het militaire hospitaal slaagde ze erin met verschillende van Oskars contactpersonen regelingen te treffen en terug te keren met bevriezingszalf, sulfa en de vitaminen die Biberstein onverkrijgbaar had geacht. Zulke tochten werden nu regelmatige gebeurtenissen voor Emilie. Ze werd allengs een reizigster, op dezelfde manier als haar man. De eerste sterfgevallen werden niet door andere gevolgd. De mensen van Golleschau waren muzelmannen, en het was een basisprincipe dat de toestand van muzelmannen niet te keren was. Maar er zat een bepaalde koppigheid bij Emilie die dat niet wilde accepteren. Ze viel hen lastig met haar emmers meelpap. 'Van de geredden van Golleschau,' zei dokter Biberstein, 'zou er zonder haar behandeling niet één in leven zijn gebleven.' De mannen begonnen zich in de fabriek te vertonen en probeerden nuttig te lijken. Op een dag vroeg een joodse magazijnmeester een van hen een kist naar een machine in de werkplaats te dragen. 'Die kist weegt vijfendertig kilo,' zei de jongen, 'en ik weeg tweeëndertig. Hoe kan ik hem dan in godsnaam dragen?' Naar deze fabriek met inefficiënte machines en met vogelverschrikkers bezaaide werkplaats kwam Herr Amon Goeth die winter, na zijn ontslag uit de gevangenis, om de Schindlers te begroeten. De ss-rechtbank had hem vanwege zijn suikerziekte uit de Breslause gevangenis gelaten. Hij had een oud pak aan, dat misschien een uniform was waarvan de onderscheidingstekenen waren afgehaald. Er zijn geruchten over de betekenis van dit bezoek en ze duren tot op heden voort. Sommigen dachten dat Goeth op een aalmoes uit was, anderen dat Oskar iets voor hem bewaarde - geld of ruilgoederen van een van Amons laatste Krakause verkopen, waarbij Oskar misschien namens Amon was opgetreden. Enkele mensen die dicht bij Oskars kantoor werkten geloven dat Amon zelfs om een leidinggevende positie in Brinnlitz vroeg. Niemand kon zeggen dat hij de ervaring niet had. In feite zijn alle drie de versies van Amons motieven om naar Brinnlitz te komen misschien wel juist, al is het onwaarschijnlijk dat Oskar ooit namens Amon zou hebben gehandeld. Toen Amon door de poort van het kamp stapte was te zien dat gevangenis en tegenspoed hem hadden vermagerd. De vlezigheid was uit zijn gezicht verdwenen. Zijn trekken leken meer op die van de Amon die in het Nieuwe Jaar 1943 naar Krakau was gekomen om het getto te liquideren, maar ze verschilden toch ook, want ze waren galzucht-geel en gevangenisgrauw. En als je er oog voor had, als je durfde te kijken, zag je er een nieuwe passiviteit. Sommige gevangenen vingen echter, toen ze even van hun draaibank opkeken, een glimp op van die figuur uit het diepst van hun kwaadste dromen, die daar onaangekondigd langs de deuren en ramen liep, zich over de binnenplaats van de fabriek naar het kantoor van Herr Schindler begaf. Helen Hirsch zat als door de bliksem getroffen en wilde alleen maar dat hij weer zou verdwijnen. Maar anderen floten hem uit toen hij langskwam en mannen bogen zich van hun machines en spuwden. Rijpere vrouwen tilden hun breiwerk uitdagend naar hem op. Want dat was wraakneming: laten zien dat, ondanks al zijn terreur, Adam nog dolf en Eva spon. Als Amon een baan in Brinnlitz heeft geambieerd - en er waren weinig andere plaatsen waar een voorwaardelijk veroordeelde Haupt-sturmführer heen kon - heeft Oskar hem dat uit het hoofd gepraat of hem afgekocht. Zo was deze ontmoeting als al hun andere. Beleefdheidshalve leidde de Herr Direktor Amon rond in het bedrijf, en bij die rondgang door de werkplaats was de reactie tegen hem nog sterker. Toen ze weer in het kantoor waren ving men op dat Amon eiste dat Oskar de kampbewoners voor hun gebrek aan respect zou bestraffen, en hoorde men Oskar er met zijn bromstem op los praten en plechtig beloven dat hij iets aan die verderfelijke joden zou doen en uiting geven aan zijn onverminderde achting voor Herr Goeth. De ss had hem weliswaar uit de gevangenis gelaten, maar het onderzoek naar zijn zaken ging nog door. De afgelopen weken was er een rechter van het ss-hof naar Brinnlitz gekomen om Mietek Pemper nogmaals over Amons bestuurlijke procedures te ondervragen. Voordat het verhoor begon had commandant Liepold tegen Pemper gemompeld dat hij maar moest oppassen, dat de rechter hem nadat alle getuigenverklaringen uit hem waren gezogen naar Dachau zou willen brengen om hem te laten executeren. Verstandig genoeg had Pemper gedaan wat hij kon om de rechter te overtuigen van de onbelangrijkheid van zijn werk op het hoofdkantoor van Plaszów. Op de een of andere manier had Amon vernomen dat de SS-onderzoekers achter Pemper heen hadden gezeten. Kort na zijn aankomst in Brinnlitz drong hij zijn gewezen typist in Oskars voorkantoor in een hoek en wilde weten wat de rechter had gevraagd. Pemper geloofde, niet zonder reden, dat hij in Amons ogen wrok bespeurde dat zijn vroegere gevangene nog steeds een levende bron van getuigenis voor het SS-gerecht was. Maar Amon, die vermagerd, een treurige aanblik biedend in een oud pak, in Oskars kantoor was aangespoeld, was hier toch zeker machteloos? Toch kon je daar niet zo zeker van zijn. Het was nog altijd Amon, en hij had het air van iemand met gezag. Pemper zei: 'De rechter heeft tegen me gezegd dat ik met niemand over mijn verhoor mocht praten.' Goeth was woedend en dreigde bij Herr Schindler te zullen klagen. Dat was, zo men wil, een maatstaf voor Amons nieuwe onmacht. Vroeger had hij nooit naar Oskar hoeven te gaan om de tuchtiging van een gevangene te bepleiten. De tweede avond van Amons bezoek voelden de vrouwen zich triomfantelijker. Hij kon niet aan hen komen. Zelfs Helen Hirsch overtuigden ze daarvan. Toch sliep ze onrustig. De laatste keer dat Amon zich in het zicht van gevangenen bewoog was toen hij op weg was naar een auto om naar het station van Zwittau te worden gebracht. Hij was nooit ergens driemaal geweest zonder de wereld van een arme stumper te laten instorten. Het was nu duidelijk dat hij geen enkele macht meer had. Toch kon nog steeds niet iedereen hem bij zijn vertrek in het gezicht kijken. Dertig jaar later zou Amon in de slaap van voormalige Plaszów-gevangenen, van Buenos Aires tot Sydney, van New York tot Krakau, van Los Angeles tot Jeruzalem, nog steeds woest tekeergaan. 'Wanneer je Goeth zag,' zei Poldek Pfefferberg, 'zag je de dood.' Gemeten naar zijn eigen normen is hij dus nooit volledig mislukt.
37
Oskars zevenendertigste verjaardag werd door Oskar zelf en alle gevangenen gevierd. Een der metaalarbeiders had een klein kistje vervaardigd waarin manchet- of boordenknopen konden worden bewaard, en toen de Herr Direktor in de fabriek verscheen werd de twaalfjarige Niusia Horowitz naar voren geschoven om een ingestudeerd toespraakje in het Duits te houden. 'Herr Direktor,' zei ze met een stem waarvoor hij zich moest bukken om hem te horen. 'Alle gevangenen wensen u het allerbeste voor deze verjaardag van u.' Het was een sjabbat, wat toepasselijk was, omdat het in de herinnering van de mensen van Brinnlitz altijd een feestdag zou zijn. 's Morgens vroeg, ongeveer op het tijdstip waarop Oskar de viering in zijn kantoor met Martell-cognac en zwaaiend met dat beledigende telegram van de technici bij Brno was begonnen, reden er twee vrachtwagens vol wittebrood het binnenterrein op. Een deel ervan ging naar het garnizoen, zelfs naar Liepold, die in zijn huis in het dorp met een kater uitsliep. Zoveel was nodig om te verhinderen dat de ss ging mopperen dat de Herr Direktor gevangenen begunstigde. De gevangenen zelf kregen driekwart kilo van het brood. Onder het eten en genieten inspecteerden ze het. Er werd over gespeculeerd waar Oskar het vandaan had. Misschien was het ten dele te verklaren uit de welwillendheid van de plaatselijke molenaar, Daubek, de man die de andere kant op keek terwijl Brinnlitz-gevangenen hun broek met havermout vulden. Maar het brood werd die zaterdag eigenlijk meer gevierd om de magie van de gebeurtenis, om het miraculeuze ervan. Hoewel men zich die dag als feestelijk herinnert, was er in feite niet zoveel reden tot feestvreugde. De afgelopen week was er een lang telegram van Herr Kommandant Hassebroeck van Gross-Rosen aan Liepold van Brinnlitz gestuurd, met instructies over het uit de weg ruimen van de bevolking ingeval de Russen naderden. Er diende een laatste selectie plaats te vinden, stond er in Hassebroecks telegram. De bejaarden en de kreupelen dienden terstond te worden doodgeschoten en de gezonden in colonne richting Mauthausen te worden afgevoerd. Hoewel de gevangenen in de fabriek niets van dat telegram wisten, hadden ze toch een onbestemde angst voor iets dergelijks. Die hele week waren er geruchten geweest dat er Polen waren aangevoerd om massagraven in de bossen achter Brinnlitz te graven. Het wittebrood leek als tegengif tegen dat gerucht te zijn gekomen, als garantie voor hun aller toekomst. Toch leek iedereen te begrijpen dat er een tijd van subtielere gevaren dan die van voorheen was aangebroken. Oskars fabrieksarbeiders wisten weliswaar niets van dat telegram, maar Herr Kommandant Liepold zelf evenmin. Het werd eerst bij Mietek Pemper in Liepolds voorkantoor bezorgd. Pemper had het opengestoomd, weer gesloten en was direct met het nieuws van de inhoud naar Oskar gegaan. Schindler las het staande aan zijn bureau en wendde zich toen tot Mietek. 'Oké,' gromde Oskar. 'Dan zullen we Untersturmführer Liepold vaarwel moeten zeggen.' Want zowel Oskar als Pemper had de indruk dat Liepold de enige SS'er in het garnizoen was die aan zo'n telegram gevolg zou kunnen geven. De plaatsvervanger van de commandant was een man van in de veertig, een SS-Oberscharführer genaamd Motzek. Hoewel Motzek misschien een soort paniekslachting zou kunnen aanrichten, was hij er toch niet toe in staat in koelen bloede dertienhonderd mensen te laten vermoorden. In de dagen voor zijn verjaardag diende Oskar bij Hassebroeck een aantal vertrouwelijke klachten over het buitensporige gedrag van Herr Kommandant Liepold in. Hij bracht een bezoek aan het invloedrijke hoofd van politie in Brno, Rasch, en uitte hetzelfde soort beschuldigingen aan het adres van Liepold. Hij toonde zowel Hassebroeck als Rasch kopieën van brieven die hij aan het bureau van generaal Glücks in Oranienburg had geschreven. Oskar gokte erop dat Hassebroeck zich Oskars reeds betoonde gulheden en de belofte van nog komende zou herinneren, dat hij notitie zou nemen van de nu door Oskar in Oranienburg en Brno op gang gebrachte druk om Liepold te verwijderen, dat hij Liepold zou overplaatsen zonder de moeite te nemen het gedrag van de Untersturmführer tegenover de ingezetenen van Brinnlitz te onderzoeken. Het was een karakteristieke Schindler-manoeuvre - de blackjackpartij Amon-Oskar in het groot. Alle mannen van Brinnlitz vormden de inzet, van Hirsch Krischer, gevangene nr. 68821, een achtenveertig-jarige automonteur, tot Jarum Kiaf, gevangene nr. 77196, een zevenen twintigjarige ongeschoolde arbeider en overlevende uit de Golleschau-rijtuigen. En alle vrouwen van Brinnlitz telden ook mee, van nr. 76201, de negenentwintigjarige metaalarbeidster Berta Aftergut, tot nr. 76500, de zesendertigjarige Jenta Zwetschenstiel. Oskar verkreeg voedsel voor nog meer klachten over Liepold door de commandant in het appartement binnen de fabriek op de maaltijd te nodigen. Het was 27 april, de vooravond van Schindlers verjaardag. Om een uur of elf die avond werden de in de fabriek werkende gevangenen opgeschrikt door de aanblik van een dronken commandant die over de werkvloer waggelde, vooruitgeholpen door een stabielere Herr Direktor. Tijdens zijn voortgang trachtte hij zijn blik op individuele arbeiders te richten. Tierend wees hij naar de grote dakbalken boven de machinerie. Tot nog toe had de Herr Direktor hem buiten de fabriek gehouden, maar nu was hij hier dan, de uiteindelijke, straffende autoriteit. 'Kelerejoden!' brulde hij. 'Zien jullie die balk, zien jullie hem? Daar ga ik jullie aan ophangen. Jullie allemaal!' Oskar duwde hem zachtjes verder, hem bij zijn schouder sturend en hem ondertussen toemompelend: 'Ja ja, goed hoor. Maar niet vanavond, hè? Een ander keertje.' De volgende dag belde Oskar Hassebroeck en anderen met voorspelbare aantijgingen op. De man loopt dronken tierend in de fabriek rond en dreigt met
onmiddellijke
executies. Het zijn geen arbeiders! Het zijn hoogontwikkelde technici die bezig zijn met de fabricage van geheime wapens, enzovoorts. En hoewel Hassebroeck verantwoordelijk was voor de dood van duizenden steenhouwers, hoewel hij vond dat alle joodse arbeidskrachten moesten worden geliquideerd wanneer de Russen nabij waren, beaamde hij dat de fabriek van Herr Schindler tot dan als speciaal geval moest worden behandeld. Liepold, zei Oskar, verklaarde steeds dat hij eindelijk weleens de strijd in wilde. Hij is jong, hij is gezond, hij is vechtlustig. Goed, zei Hassebroeck tegen Oskar, we zullen zien wat we kunnen doen. Commandant Liepold zelf bracht Oskars verjaardag ondertussen uitslapend van de maaltijd van de vorige avond door. In zijn afwezigheid hield Oskar een verbluffende verjaardagstoespraak. Hij was de hele dag aan het vieren geweest, maar toch herinnert niemand zich dat hij met onvaste stem sprak. De tekst van wat er is gezegd hebben we niet, maar er is nog een toespraak, tien dagen later op de avond van de 8ste mei gehouden, waarvan we wel een afschrift hebben. Volgens de toehoorders verliepen beide toespraken langs eendere lijnen. Dat wil zeggen, beide waren beloften van voortgezet leven. Ze allebei toespraken noemen is echter hun effect bagatelliseren. Wat Oskar instinctief probeerde was de werkelijkheid bijstellen, de zelfopvatting van zowel de gevangenen als de SS'ers veranderen. Lang geleden had hij met hardnekkige zekerheid tegen een groep ploegarbeiders, onder wie Edith Liebgold, gezegd dat ze het einde
van de oorlog zouden halen. Met dezelfde profetische gave had hij gegeurd toen hij op die ochtend vorig jaar november waarop de vrouwen uit Auschwitz waren aangekomen tegenover hen staand gezegd had: 'U bent nu veilig; u bent bij mij.' Er kan niet aan voorbij worden gegaan dat de Herr Direktor zich in andere tijden en omstandigheden zou hebben kunnen ontwikkelen tot een demagoog a la Huey Long uit Louisiana of John Lang uit Australië, die de gave had de toehoorders ervan te overtuigen dat zij en hij aan elkaar gebonden waren om al het door anderen beraamde kwaad nog net op het nippertje af te wenden. Oskars veijaardagsrede werd 's avonds in het Duits voor de verzamelde gevangenen in de fabriekshal gehouden. Er moest een SS-detachement worden binnengebracht om een vergadering van die omvang te bewaken, en ook het Duitse burgerpersoneel was aanwezig. Toen Oskar begon te spreken voelde Poldek Pfefferberg de haren op zijn luizen te berge rijzen. Hij keek om zich heen naar de zwijgende gezichten van Schoenbrun en Fuchs en van de SS'ers met hun automatische geweren.
Ze schieten die man dood,
dacht hij.
En dan valt alles in duigen.
De toespraak ging over twee beloften. In de eerste plaats liep de grote tirannie ten einde. Hij sprak over de SS'ers langs de muren alsof ook zij gevangenzaten en naar bevrijding hunkerden. Velen van hen, legde Oskar de gevangenen uit, waren vanuit andere eenheden en zonder hun toestemming bij de Waffen-SS ingedeeld. Zijn tweede belofte was dat hij in Brinnlitz zou blijven totdat het einde der vijandelijkheden werd afgekondigd. 'En nog vijf minuten langer,' zei hij. De toespraak stelde, net als vorige uitspraken van Oskar, de gevangenen een toekomst in het vooruitzicht en drukte zijn vaste voornemen uit hen niet in graven in de bossen terecht te laten komen. Hij herinnerde hen aan zijn investering in hen, en ze leefden ervan op. Men kan er echter alleen maar naar raden hoe getergd de toehorende SS'ers erdoor waren. Hij had hun korps goedmoedig beledigd. Hoe ze protesteerden, of dat ze het slikten zou hij uit hun reactie te weten komen. Hij had hen ook gewaarschuwd dat hij minstens zo lang als zij in Brinnlitz zou blijven, en dat hij daarom een getuige was. Maar Oskar voelde zich niet zo zorgeloos als hij klonk. Later heeft hij bekend dat hij destijds ongerust was geweest over acties die terugtrekkende militaire eenheden in de regio Zwittau tegen Brinnlitz zouden kunnen ondernemen. Hij zegt zelfs: 'We waren in paniek, omdat we bang waren voor de wanhoopsdaden van de SS-wachten.' Het moet een rustige paniek zijn geweest, want geen enkele gevangene schijnt er, op Oskars verjaardag zijn wittebrood etend, ook maar een vleugje van te hebben opgevangen. Oskar maakte zich ook zorgen over enkele eenheden van Vlasov die aan de randen van Brinnlitz waren gestationeerd. Die troepen maakten deel uit van de
roa,
het Russische bevrijdingsleger, dat het vorige jaar op gezag van Himmler uit de omvangrijke schare Russische gevangenen in het Derde Rijk was gevormd en onder bevel stond van generaal Andrej Vlasov, een voormalige Sovjet-generaal, die driejaar tevoren bij Moskou was gevangengenomen. Voor de mensen van Brinnlitz waren ze een gevaarlijk korps, want ze wisten dat Stalin hen voor een speciale bestraffing zou willen hebben en ze waren bang dat de geallieerden hen aan hem terug zouden geven. Eenheden van Vlasov verkeerden daarom overal in een toestand van hevige Slavische wanhoop, die ze met wodka aanwakkerden. Wanneer ze zich terugtrokken, op zoek naar de Amerikaanse linies meer naar het westen, zouden ze tot alles in staat kunnen zijn. Nog geen twee dagen na Oskars verjaardagstoespraak belandden er enkele orders op Liepolds bureau. Ze kondigden aan dat Unter-sturmführer Liepold naar een infanteriebataljon van de Waffen-SS bij Praag was overgeplaatst. Hoewel Liepold er niet mee in zijn schik kan zijn geweest, schijnt hij rustig zijn spullen te hebben gepakt en te zijn vertrokken. Bij maaltijden ten huize van Oskar had hij vaak gezegd, vooral na de tweede fles rode wijn, dat hij liever in een gevechtseenheid zou zitten. De laatste tijd waren er van de terugtrekkende strijdkrachten een aantal hoofdofficieren, van zowel Wehrmacht als SS, in het appartement van de Herr Direktor op de maaltijd genodigd, en hun tafelgesprekken waren altijd een stimulans geweest voor Liepolds aandrang om de strijd te zoeken. Hij was nooit met zoveel aanwijzingen als de andere gasten geconfronteerd geweest dat de zaak was afgelopen. Het is onwaarschijnlijk dat hij voordat hij zijn koffers pakte het kantoor van Hassebroeck heeft gebeld. De telefoonverbindingen waren niet zoals het hoorde, want de Russen hadden Breslau omsingeld en waren binnen loopafstand van Gross-Rosen zelf. Maar de overplaatsing zal wel niemand op Hassebroecks kantoor hebben verbaasd, want Liepold had ook hun vaak patriottische geluiden laten horen. Het bevel over Brinnlitz aan Oberscharführer Motzek overlatend trok Josef Liepold dus ten strijde - een man van de harde lijn die zijn zin had gekregen.